Bibla

 

Klaagliederen 5

Studimi

   

1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.

2 Ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, onze huizen tot de uitlanders.

3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn als de weduwen.

4 Ons water moeten wij voor geld drinken; Ons hout komt Ons op prijs te staan.

5 Wij lijden vervolging op onze halzen; zijn wij woede, men laat ons geen rust.

6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyrier, om met brood verzadigd te worden.

7 Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet meer, en wij dragen hun ongerechtigheden.

8 Knechten heersen over ons; er is niemand, die ons uit hun hand rukke.

9 Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn.

10 Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers.

11 Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, en de jonge dochters in de steden van Juda.

12 De vorsten zijn door hunlieder hand opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest.

13 Zij hebben de jongelingen weggenomen, om te malen, en de jongens struikelen onder het hout.

14 De ouden houden op van de poort, de jongelingen van hun snarenspel.

15 De vreugde onzes harten houdt op, onze rei is in treurigheid veranderd.

16 De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!

17 Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.

18 Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen.

19 Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht.

20 Waarom zoudt Gij ons steeds vergeten? Waarom zoudt Gij ons zo langen tijd verlaten?

21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds.

22 Want zoudt Gij ons ganselijk verwerpen? Zoudt Gij zozeer tegen ons verbolgen zijn?

   

Bibla

 

Jesaja 3:8

Studimi

       

8 Want Jeruzalem heeft aangestoten, en Juda is gevallen, dewijl hun tong en handelingen tegen den HEERE zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren.

Nga veprat e Swedenborg

 

Apocalypse Explained #338

Studioni këtë pasazh

  
/ 1232  
  

338. To receive the power and riches and wisdom, signifies that to Him belong omnipotence, omniscience, and Divine Providence. This is evident from the signification of "power," as being, in reference to the Lord, omnipotence; from the signification of "riches," as being, in reference to the Lord, omniscience; and from the signification of "wisdom," as being, in reference to the Lord, Divine Providence. This is what is meant, because respecting the Lord nothing can be predicated except what is above all things; when, therefore, it is said that He has power it is meant that He has all power, which is omnipotence; and when it is said that He has riches it is meant that He has all spiritual riches, which signify intelligence and therefore omniscience (that "riches" in the Word signify the knowledges of truth and good and thus intelligence, may be seen above, n. 236; and when it is said that He has "wisdom," it is meant that He has all wisdom, which is the Divine Providence; for true wisdom is to see what is conducive to anyone's life to eternity, and to determine oneself according to that, which is done when man not only knows these things and perceives them with his understanding, but also wills and does them; but Divine wisdom is to provide these things with man; thus it is Divine Providence. (What Divine Providence is further may be seen inThe New Jerusalem and its Heavenly Doctrine 267-279.)

  
/ 1232  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.