The Bible

 

Hosea 6

Study

   

1 Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden.

2 Hij zal ons na twee dagen levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven.

3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands.

4 Wat zal Ik u doen, o Efraim! wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat.

5 Daarom heb Ik hen behouwen door de profeten; Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds; en uw oordelen zullen voortkomen aan het licht.

6 Want Ik heb lust tot weldadigheid, en niet tot offer; en tot de kennis Gods, meer dan tot brandofferen.

7 Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld.

8 Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed.

9 Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap der priesteren; zij moorden op den weg naar Sichem, waarlijk, zij doen schandelijke daden.

10 Ik zie een afschuwelijke zaak in het huis Israels; aldaar is Efraims hoererij, Israel is verontreinigd.

11 Ook heeft hij u, o Juda! een oogst gezet, als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #922

Study this Passage

  
/ 10837  
  

922. Dat de woorden ‘hij nam van alle reine beest, en van alle reine vogel’, de goedheden van de naastenliefde en de waarheden van het geloof betekenen, is eerder aangetoond; dat het beest de goedheden van de naastenliefde betekent, nrs. 45, 46, 142, 143, 246;

en de vogel de waarheden van het geloof, nrs. 40, 776.

De brandoffers geschiedden met ossen, lammeren en geiten, en met tortelduiven en jonge duiven, (Leviticus 1:3-18; Numeri 15:2-15; 28 : 1 tot het einde). De beesten waren rein, en elk van hen duidde in het bijzonder iets hemels aan, daar zij dit in de Oude Kerk betekenden, en in de volgende Kerken uitbeeldden, blijkt wel, dat de brandoffers en slachtoffers niets anders waren dan uitbeeldingen van de innerlijke godsdienst; en dat zij, wanneer zij van de innerlijke godsdienst gescheiden werden, afgodisch waren. Dit kan eenieder, zo hij maar gezond verstand heeft, zien, want wat is een altaar op zichzelf anders dan een hoop stenen, en wat een brandoffer en slachtoffer anders dan de slachting van een beest? Wil het een goddelijke eredienst zijn, dan moet het het hemelse uitbeelden, hetwelk men dient te weten en erkennen, en waaruit men Hem vereren zal, die het altaar en de offeringen uitbeelden. Dat dit uitbeeldingen van de Heer zijn geweest, kan niemand onbekend zijn, tenzij hij in het geheel niets van de Heer wil weten. Het zijn de innerlijke dingen, namelijk de naastenliefde en het geloof daaruit, waardoor men op Hem, die uitgebeeld wordt, moet zien, en Hem erkennen en in Hem geloven, hetgeen duidelijk uitkomt bij de profeten, zoals bij Jeremia:

‘Jehovah Zebaoth, de God Israëls, zei: Doet uw brandofferen tot uw slachtofferen, en eet vlees; Ik heb met uw vaderen niet gesproken, en hun niet geboden, ten dage als Ik hen uit het land Egypte uitvoerde, ten aanzien van de woorden van de brandoffers en de slachtoffers; maar dit woord heb Ik hun geboden, zeggende: Gehoorzaamt Mijn stem, en Ik zal u tot God zijn’, (Jeremia 7:21, 22, 23);

horen naar de stem of de stem gehoorzamen, welke in haar geheel op het enige gebod neerkomt, dat men God boven alles lief zal hebben, en de naaste als zichzelf, want hierin ligt de wet en de profeten, (Mattheüs 22:35-38); 7 : 12).

Bij David:

‘Jehovah, Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en gave, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist; Uw wil te doen, o mijn God, heb ik begeerd, en Uw wet is in het midden van mijn ingewanden’, (Psalm 40:7, 9).

Bij Samuël, die tot Saul zei:

‘Heeft Jehovah welbehagen aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem van Jehovah? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette van de rammen’, (1 Samuël 15:22);

wat ‘de stem gehoorzamen’ betekent, zie bij Micha:

‘Zal ik Jehovah tegenkomen met brandofferen? Met kalveren, de zonen van een jaar? Zou Jehovah een welgevallen hebben aan duizenden van rammen? Aan duizenden van oliebeken? Hij heeft u gewezen, o mens! Wat goed is, en wat eist Jehovah van u, dan recht te doen en de liefde van barmhartigheid, en zich te verootmoedigen al wandelend met zijn God’, (Micha 6:6, 7, 8);

dit is het, wat de brandoffers en de slachtoffers van reine beesten en vogels betekenen.

Bij Amos:

‘Zo gij Mij zult offeren brandofferen en uw gaven, zal Ik ze niet aannemen, en het dankoffer van uw vette [beesten] zal Ik niet aanzien; dat het gericht vloeie als de wateren, en de gerechtigheid als een sterke rivier’, (Amos 5:22, 24);

het gericht is het ware, en de gerechtigheid is het goede, beide uit de naastenliefde, en zij zijn de brandoffers en de slachtoffers van de innerlijke mens.

Bij Hosea:

‘Barmhartigheid wil Ik en niet slachtoffers, en de erkentenis Gods meer dan brandoffers’, (Amos 6:6). Hieruit blijkt, wat de brandoffers en de slachtoffers zijn, daar waar geen naastenliefde en geen geloof is. Uit ditzelfde blijkt ook, dat de reine beesten en de reine vogels de goedheden van de naastenliefde en het geloof uitbeeldden, daar zij deze betekenden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl