Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5044

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

5044. 'En de vorst van het huis der gevangenis gaf'; dat dit het in de staat der verzoekingen leidende ware betekent, staat vast uit de betekenis van de vorst, te weten het primaire ware, dus dat wat geleid, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, nrs. 5038, 5039, 5043.

Wat het in de staat der verzoekingen leidende ware is, moet eerst worden gezegd: bij allen die in de verzoekingen zijn, vloeit het ware uit de Heer in, en dit regeert het denken en leidt het; dit richt hen op zo vaak als zij in twijfels en eveneens in wanhoop vallen; dit geleidende ware is dat ware en zo’n ware dat zij vanuit het Woord of vanuit de leer hebben geleerd en zij zelf bij zich hebben bevestigd; andere ware dingen worden dan weliswaar ook opgeroepen, maar die leiden hun innerlijke dingen niet; soms vertoont dat ware dat geleid zich niet zichtbaar voor het verstand, maar het schuilt in het duister, maar geleid niettemin; het Goddelijke van de Heer vloeit immers daarin, en houdt zo de innerlijke dingen van het gemoed daarin; daarom ontvangt, wanneer dat in het licht komt, hij die in verzoeking is, vertroosting en wordt hij opgeheven. Het is niet dat ware zelf, maar het is de aandoening van dat ware, waardoor de Heer hen geleid die in de verzoekingen zijn; het Goddelijke immers vloeit niet in dan in de dingen die van de aandoening zijn. Het ware dat in de innerlijke dingen van de mens is ingeplant en ingeworteld, is ingeplant en ingeworteld door de aandoening en volledig niets zonder aandoening. Het ware dat is ingeplant en ingeworteld door de aandoening, dit kleeft aan en het wordt teruggeroepen door de aandoening en wanneer zo dat ware wordt teruggeroepen, doet het de daarmee verbonden aandoening optreden en deze aandoening is de wederkerige van de mens. Omdat het dus zo is gesteld met de mens die in de verzoekingen is, wordt daarom niemand in enige geestelijke verzoeking toegelaten voordat hij in de volwassen leeftijd is en dus van enig ware is doordrenkt, waardoor hij geleid kan worden; is dit niet het geval, dan bezwijkt hij en dan wordt zijn latere staat erger dan de vorige. Hieruit kan vaststaan wat onder het in de staat der verzoekingen geleidende ware wordt verstaan, dat wordt aangeduid met de vorst van het huis der gevangenis. Dat de vorst het primaire ware is, komt omdat de koning in de innerlijke zin het ware zelf betekent, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966; vandaar betekenen de vorsten, omdat zij tot de koning behoren, de primaire dingen van dat ware. Dat de vorsten die dingen betekenen zie de nrs. 1482, 2089; maar omdat het daar uit andere plaatsen in het Woord niet zodanig werd getoond, zo mogen hier enige worden aangevoerd.

Bij Jesaja:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op Wiens schouder het vorstendom zal zijn; de Vorst des vredes; vermenigvuldigende het vorstendom en de vrede, er zal geen einde zijn’, (Jesaja 9:5, 6);

daar wordt over de Heer gehandeld; het vorstendom op de schouder, is al het Goddelijk Ware in de hemelen uit Hem; de hemelen immers zijn onderscheiden in vorstendommen volgens de ware dingen vanuit het goede; vandaar eveneens worden de engelen vorstendommen genoemd; de vrede is de gezegende staat in de hemelen, die het goede en het ware uit de binnenste dingen aandoet, nr. 3780;

vandaar wordt de Heer de Vorst des vredes genoemd en wordt er gezegd: vermenigvuldigende het vorstendom en de vrede, waaraan geen einde zal zijn.

Bij dezelfde:

‘Dwaas zijn de vorsten van Zoan, de wijzen, de raadgevers van Farao; hoe zegt gij tot Farao: Een zoon der wijzen ben ik, een zoon der koningen der oudheid; verdwaasd zijn de vorsten van Zoan, bedrogen de vorsten van Nof; en zij hebben Egypte verleid, de hoeksteen der stammen’, (Jesaja 19:11, 13), waar over Egypte wordt gehandeld, waarmee het wetenschappelijke van de Kerk wordt aangeduid, nr. 4749, dus het natuurlijk ware, dat het laatste van de orde is; en daarom ook wordt hier Egypte de hoeksteen der stammen genoemd; de stammen immers zijn alle dingen van het ware in één samenvatting, nrs. 3858, 3862, 3926, 3939, 4060; hier is echter Egypte het wetenschappelijke dat de ware dingen van de Kerk verdraait, dus de vervalste ware dingen in het laatste van de orde, die de vorsten van Zoan en de vorsten van Nof zijn; dat het zichzelf een zoon der koningen der oudheid noemt, komt omdat de wetenschappelijke dingen daar waren vanuit de ware dingen van de Oude Kerk; de ware dingen zelf worden aangeduid met de koningen, zoals eerder is getoond, en de ware dingen van de Oude Kerk met de koningen der oudheid.

Bij dezelfde:

‘Aschur denkt niet het rechte en zijn hart overdenkt niet het rechte, want tot verderven is zijn hart en tot het uitroeien van niet weinige natiën; want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten koningen’, (Jesaja 10:7, 8);

Aschur staat voor de redenering over de Goddelijke ware dingen, vanwaar de valsheden zijn, dus voor de verdraaide rede, nr. 1186;

de vandaar vervalste ware dingen of de valse dingen die door redeneringen ontstaan en verschijnen als de eigenlijke ware dingen zelf, worden daarmee aangeduid met de woorden: Zijn niet mijn vorsten koningen. Dat Aschur de redenering is en dat de vorsten die koningen zijn, die worden beschouwd als de primaire valse dingen, waarvan men gelooft dat die de eigenlijke ware dingen zelf zijn, kan men niet zien en vandaar niet geloven, zolang het gemoed in de historische zin van de letter wordt gehouden en nog minder, indien het gemoed in het ontkennende is dat er in het Goddelijk Woord iets heiligers en universeler is gelegen dan wat in de letter verschijnt, terwijl toch in de innerlijke zin onder Aschur niets anders in het Woord wordt verstaan dan de rede en de redenering en onder de koningen de ware dingen zelf en onder de vorsten de primaire dingen van het ware. Ook weet men in de hemel niet wat Aschur is en eveneens werpen de engelen de voorstelling van een koning en van een vorst van zich en wanneer zij die bij de mens bemerken, dragen zij haar op de Heer over en doorvatten zij datgene wat uit de Heer voortgaat en wat van de Heer is in de hemel, namelijk het Goddelijk Ware uit Zijn Goddelijk Goede.

Bij dezelfde:

‘Aschur valt door het zwaard, niet eens mans en het zwaard, niet eens mensen, zal hem verteren; ook zal zijn rots van schrik doorgaan en zijn vorsten zullen ontsteld worden door de banier’, (Jesaja 31:8, 9);

daar wordt ook over Egypte gehandeld, namelijk het verdraaide wetenschappelijke van de Kerk; de redenering uit de wetenschappelijke dingen over de Goddelijke ware dingen, vanwaar de verdraaiing en de vervalsing is, is Aschur; die verdraaide en vervalste ware dingen, zijn de vorsten; het zwaard waardoor Aschur zal vallen, is het valse dat het ware bestrijdt en verwoest, nrs. 2799, 4499.

Bij dezelfde:

‘De sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen in de schaduw van Egypte tot schande, wanneer zijn vorsten in Zoan zullen zijn geweest’, (Jesaja 30:3, 4);

de vorsten van Zoan voor de vervalste ware dingen, dus voor de valse dingen, zoals eerder.

Bij dezelfde:

‘De pelikaan en de eend zullen het bezitten en de nachtuil en de raaf zullen daarin wonen; Hij zal een richtsnoer der ledigheid en een richtlood der woestheid over het trekken; zijn edelen zijn daar niet, laten zij het koninkrijk roepen en al zijn vorsten zullen niets zijn’, (Jesaja 34:11, 12);

de pelikaan, de eend, de nachtuil en de raaf staan voor de geslachten van het valse, die ontstaan wanneer de Goddelijke ware dingen die in het Woord zijn, te niet gaan; de verlating en de verwoesting van het ware wordt aangeduid met het richtsnoer der ledigheid en het richtlood der woestheid; en de valse dingen die voor hen de primaire ware dingen zijn, door de vorsten.

Bij dezelfde:

‘Ik zal de vorsten der heiligheid profaan maken en Ik zal Jakob ten vloek geven en Israël tot beschimpingen’, (Jesaja 43:28);

de vorsten der heiligheid profaan maken, voor de heilige ware dingen; de uitroeiing van het ware van de uiterlijke en van de innerlijke Kerk wordt aangeduid met Jakob ten vloek en Israël tot beschimpingen geven; dat Jakob de uiterlijke Kerk en Israël de innerlijke Kerk is, zie nr. 4286.

Bij Jeremia:

‘Binnentreden door de poorten van deze stad zullen de koningen en de vorsten, zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden, zijzelf en hun vorsten’, (Jeremia 17:25). Wie het Woord hier in de historische zin verstaat, kan niet weten dat in deze dingen iets hogers en heiligers is verborgen dan dat koningen en vorsten zullen binnentreden door de poorten van de stad in de wagen en op de paarden en hij maakt daaruit op dat de duur van het koninkrijk wordt aangeduid, maar wie weet wat in de innerlijke zin de stad betekent, wat de koningen, de vorsten, de troon van David en wat rijden in de wagen en op de paarden, zie de hogere en de meer heilige dingen daar; de stad of Jeruzalem immers betekent het geestelijk rijk van de Heer, nrs. 2117, 3654;

de koningen de Goddelijk ware dingen, zoals eerder is getoond; de vorsten de primaire dingen van het ware; de troon van David de hemel van de Heer, nr. 1888; rijden in de wagen en op de paarden, het geestelijk verstandelijke van de Kerk, nrs. 2760, 2761, 3217.

Bij dezelfde:

‘O zwaard, tegen de Chaldeeën en tegen de bewoners van Babel en tegen haar vorsten en tegen haar wijzen; o zwaard, tegen de leugenaars; o zwaard, tegen haar paarden en tegen haar wagens’, (Jeremia 50:35-37);

het zwaard voor het tegen het valse strijdende ware, en voor het tegen het ware strijdende en dit verwoestende valse, nrs. 2799, 4499;

de Chaldeeën voor hen die de ware dingen ontwijden en de bewoners van Babel voor hen die het goede ontwijden, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1307, 1308, 1321, 1322, 1326, 1327;

de vorsten voor de valse dingen die voor hen de primaire ware dingen zijn; de paarden voor het verstandelijke van de Kerk, de wagens voor het leerstellige ervan, waarvan de verwoesting wordt aangeduid met het zwaard tegen de paarden en tegen de wagens.

Bij dezelfde:

‘Hoe omwolkt de Heer in Zijn toorn de dochter Zions: de Heer heeft verzwolgen, Hij heeft niet verschoond al de habitakels van Jakob, Hij heeft in Zijn ontsteking de vestingen van de dochter van Jehudah vernietigd, nedergeworpen ter aarde, Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontwijd; de poorten zijn in de aarde verzonken en de grendelen heeft Hij verbroken; de koning en de vorsten zijn onder de natiën’, (Klaagliederen 2:1, 2, 9);

de dochter van Zion en van Jehudah voor de hemelse Kerk, hier voor haar, vernietigd zijnde; het koninkrijk voor de ware dingen van de leer daar, nr. 2547, 4691;

de koning voor het ware zelf, de vorsten voor de primaire dingen ervan.

Bij dezelfde:

‘Onze huiden zijn zwart geworden zoals een oven, vanwege de stormen des hongers; zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van Jehudah, de vorsten zijn door hun hand opgehangen’, (Klaagliederen 5:10-12);

de door hun hand opgehangen vorsten, staat daarvoor dat de ware dingen zijn ontwijd, de ophanging immers beeldde de verdoemenis van de ontwijding uit; en omdat de ophanging dit uitbeeldde, werd het ook bevolen, toen het volk Baälpeor nahoereerde en zij hun goden aanbaden; ‘dat de vorsten zouden worden opgehangen vóór de zon’, (Numeri 25:1-4);

Baälpeor nahoereren immers en hun goden aanbidden, was de eredienst ontwijden.

Bij Ezechiël:

‘De koning zal rouw bedrijven en de vorst zal met verbijstering worden bekleed en de handen van het volk des lands zullen verschrikt worden; Ik zal naar hun weg met hen handelen’, (Ezechiël 7:27);

de koning eender voor het ware in het algemeen en de vorst voor de primaire dingen ervan.

Bij dezelfde:

‘De vorst die in het midden van hen is, zal op de schouder worden gedragen onder de duisternis en hij zal uitgaan; zij zullen de wand doorboren om daardoor uit te leiden; en hij zal zijn aangezichten oversluieren, zodat hij niet met het oog de aarde zie’, (Ezechiël 12:12);

dat de vorst hier niet een vorst is, blijkt duidelijk, maar dat hij het ware van de Kerk is; en wanneer daarvan wordt gezegd dat het op de schouder zal worden gedragen onder de duisternis, dan is het dat het met alle macht tussen de valse dingen wordt weggevoerd; de duisternis immers is de valse dingen; de aangezichten oversluieren is dat het ware in het geheel niet wordt gezien; dat hij niet met het oog de aarde ziet, is dat niets van de Kerk wordt gezien; dat de aarde de Kerk is, zie de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535.

Bij Hosea:

‘Vele dagen zullen de zonen Israëls zitten, er is geen koning en geen vorst en geen slachtoffer en geen opgericht beeld en geen efod en geen terafim’, (Hosea 3:4). En bij David:

‘Geheel heerlijk is des konings dochter van binnen en van ineenvlechtingen van goud haar kleed; in borduursels zal zij tot de koning worden geleid; in de plaats van uw vaderen zullen uw zonen zijn; gij zult hen tot vorsten zetten in de ganse aarde’, (Psalm 45:14, 15, 17);

de dochter des konings is het geestelijk rijk van de Heer; het wordt Zijn geestelijk rijk genoemd naar het Goddelijk Ware van de Heer, dat daar wordt beschreven door het kleed uit ineenvlechtingen van goud en uit borduursels; de zonen zijn de ware dingen van dat rijk, die uit het Goddelijke van de Heer zijn, die de vorsten, dat wil zeggen de primaire dingen zullen zijn. Met de vorst over wie en over wiens bezittingen in het Nieuwe Jeruzalem en in de Nieuwe Aarde wordt gehandeld bij, (Ezechiël 44:3; 45:7, 8, 17; 46:8, 10, 12, 16, 18; 48:21), wordt in het algemeen het ware aangeduid dat uit het Goddelijke van de Heer is; onder het Nieuwe Jeruzalem immers daar en onder de Nieuwe Tempel en onder de Nieuwe Aarde, wordt het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde verstaan, dat daar met uitbeeldingen, zodanig als die elders in het Woord voorkomen, wordt beschreven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bibla

 

Psalm 45:15

Studimi

       

15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen tot u gebracht worden.

Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4638

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

4638. Dan zal het koninkrijk der hemelen eender worden aan tien maagden, betekent de laatste tijd van de Oude Kerk en de eerste tijd van de Nieuwe; de Kerk is het rijk van de Heer op aarde; de tien maagden zijn allen die in de Kerk zijn, namelijk zowel degenen die in het goede en het ware zijn, als zij die in het boze en het valse zijn; tien zijn in de innerlijke zin de overblijfselen en eveneens het volle, dus allen; en de maagden zijn zij die in de Kerk zijn; en dus eveneens elders in het Woord. Die haar lampen nemende, betekent de geestelijke dingen waarin het hemelse is, of de ware dingen waarin het goede is, of wat hetzelfde is, het geloof waarin de naastenliefde jegens de naaste is, en de naastenliefde waarin de liefde tot de Heer is; de olie immers is het goede van de liefde, waarover hierna; maar de lampen waarin de olie niet is, zijn dezelfde dingen waarin het goede niet is. Uitgingen, de Bruidegom tegemoet, betekent hun opneming. Vijf nu van haar waren voorzichtig, vijf echter dwaas, betekent een deel van hen die in de ware dingen zijn waarin het goede is en een deel van hen die in de ware dingen zijn, waarin niet het goede is; eerstgenoemden zijn de voorzichtigen, laatstgenoemden zijn de dwazen; vijf zijn in de innerlijke zin enigen, hier dus een deel van hen. Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen niet olie met zich, betekent dat zij niet het goede van de naastenliefde in de ware dingen hadden; de olie is in de innerlijke zin het goede van de naastenliefde en van de liefde. De voorzichtigen echter namen olie in haar vaten met haar lampen, betekent dat zij het goede van de naastenliefde en van de liefde in hun ware dingen hadden; de vaten zijn de leerstellige dingen van het geloof. Daar echter de Bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap, betekent het uitstellen en als gevolg daarvan de twijfel; sluimerig worden is in de innerlijke zin ten gevolge van het uitstel sloom worden in de dingen die van de Kerk zijn; en in slaap vallen is twijfel koesteren; de voorzichtigen een twijfel waarin het bevestigende is, de dwazen een twijfel waarin het ontkennende is. Te middernacht echter geschiedde een geroep, betekent de tijd die de laatste van de Oude Kerk en de eerste van de Nieuwe Kerk is; het is deze tijd die in het Woord de nacht wordt genoemd, wanneer over de staat van de Kerk wordt gehandeld; het geroep is de verandering. Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet, betekent dat wat het gericht betreft, namelijk de aanvaarding en de verwerping. Toen werden al die maagden gewekt en zij maakten haar lampen gereed, betekent de voorbereiding van allen, want zij die in de ware dingen zijn waarin het goede niet is, geloven dat zij evenzeer aanvaard worden als zij die in de ware dingen zijn waarin het goede is; zij menen immers dat het geloof-alleen zaligt en weten niet dat er geen geloof is waar de naastenliefde niet is. Maar de dwazen zeiden tot de voorzichtigen: Geeft ons van uw olie, omdat onze lampen uitgaan, betekent dat zij willen dat aan hun ijle ware dingen of aan hun leeg geloof het goede wordt vergemeenschapt door anderen; in het andere leven immers worden alle geestelijke en hemelse dingen wederzijds vergemeenschapt, maar alleen door het goede. Maar de voorzichtigen antwoordden, zeggende: Zij mocht misschien niet toereiken voor ons en voor u, betekent dat het niet kan worden vergemeenschapt, omdat het weinige ware dat zij hebben zou worden weggenomen; met de vergemeenschapping van het goede immers, met hen die in de ware dingen zonder het goede zijn, is het in het andere leven als volgt gesteld: zij nemen degenen die in het goede zijn als het ware het goede af en eigenen het zich toe en zij vergemeenschappen het niet met anderen, maar verontreinigen het; en daarom vindt er niet enige vergemeenschapping van het goede met hen plaats; hierover zal men uit ondervinding aan het einde van hoofdstuk 37 een en ander zien. Maar gaat liever heen tot de verkopers en koopt voor uzelf, betekent het goede van de verdienste; zij die daarmee te koop lopen, zijn de verkopers; zij die in het ware zijn waarin niet het goede is, maken ook meer dan de anderen in het andere leven al datgene tot verdienste wat zij als goede in de uiterlijke vorm naar de schijn hebben gedaan, hoewel het boos was in de innerlijke vorm, volgens de dingen die de Heer zegt bij Mattheüs:

‘Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw Naam geprofeteerd en door Uw Naam demonen uitgeworpen en in Uw Naam vele krachten gedaan. Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet; wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid’, (Mattheüs 7:22);

en bij Lukas:

‘Van dan af dat de heer des huizes zal zijn opgestaan en de deur zal hebben gesloten, zo zult gij aanvangen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt. Dan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten en gedronken en in onze straten hebt Gij geleerd. Maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet van waar gij zijt, wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:26, 27). Zodanig zijn zij die hier onder de dwaze maagden worden verstaan; daarom wordt van hen hetzelfde gezegd met deze woorden:

‘Zij kwamen ook, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter, antwoordende, zei: Voorwaar, zeg Ik u, Ik ken u niet’. Als zij echter heengingen om te kopen, kwam de Bruidegom, betekent de averechtse aanwending. En die gereed waren, schreden met Hem in tot de bruiloft, betekent dat zij die in het goede en daaruit in het ware waren, werden opgenomen in de hemel. De hemel wordt met een bruiloft vergeleken vanwege het hemels huwelijk, namelijk het huwelijk van het goede en het ware; en de Heer met een Bruidegom, omdat zij dan met Hem worden verbonden; vandaar wordt de Kerk de Bruid genoemd. En de deur werd gesloten, betekent dat de anderen niet kunnen binnengaan. Daarna kwamen echter ook de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open, betekent dat zij willen binnengaan vanuit het geloof-alleen zonder de naastenliefde en vanuit de werken waarin niet het leven van de Heer is, maar het leven van zich. Hij echter, antwoordende, zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet, betekent de verwerping; hen niet kennen is in de innerlijke zin niet in enige naastenliefde jegens de naaste zijn en daardoor in de verbinding met de Heer zijn; van hen die niet in die verbinding zijn, wordt gezegd, dat zij niet gekend zijn. Zo waakt dan, omdat gij de dag niet weet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal, betekent de betrachting van het leven volgens de geboden van het geloof, hetgeen waken is; de tijd van de aanvaarding, die de mens onbekend is en de staat, worden aangeduid met ‘Gij weet de dag niet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal’. Degene die in het goede is, dat wil zeggen, die volgens de geboden handelt, wordt voorzichtig genoemd, maar hij die in de erkentenissen van het ware is en er niet naar handelt, wordt dwaas genoemd, ook elders door de Heer bij Mattheüs:

‘Een elk die Mijn woorden hoort en dezelve doet, die zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man en een elk die Mijn woorden hoort, maar dezelve niet doet, die zal worden vergeleken met een dwaze man’, (Mattheüs 7:24, 26).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl