Bibla

 

Numeri 28:16

Studimi

       

16 En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE.

Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6377

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

6377. Hij wast in de wijn zijn bekleedsel; dat dit betekent dat Zijn Natuurlijke het Goddelijk Ware is vanuit Zijn Goddelijk Goede, staat vast uit de betekenis van wassen, namelijk zuiveren, nr. 3147;

uit de betekenis van de wijn, namelijk het goede van de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof en in de hoogste zin het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede van de Heer, waarover hierna; en uit de betekenis van het bekleedsel, namelijk het uiterlijke dat het innerlijke bedekt, nr. 5248, dus het natuurlijke, want dit is uiterlijk en bedekt het redelijke, dat innerlijk is; vandaar is ook het bekleedsel het ware, omdat dit uiterlijk is en het innerlijke aanwezige goede bedekt, nrs. 2576, 4545, 4763, 5319, 5954.

Dat de wijn de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof is, kan vaststaan uit de dingen die over het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal zijn getoond, nrs. 2165, 2177, 3464, 4581, 5915, namelijk dat het brood het goede van de hemelse liefde is en dat de wijn het goede van de geestelijke liefde is; dit kan eveneens vaststaan uit het spijsoffer en het drankoffer in de slachtoffers; het spijsoffer betekende daar het goede van de liefde en het drankoffer het goede van het geloof; het spijsoffer bestond uit zulke dingen die het goede van de liefde aanduidden en het drankoffer uit wijn, dat het goede van het geloof aanduidde; de slachtoffers zelf werden ook brood genoemd, nr. 2165;

dat een drankoffer uit wijn werd gebruikt in de slachtoffers, zie, (Exodus 29:40; Leviticus 23:12, 13, 18, 19; Numeri 15:2-15; 28:6, 7, 18; 29:1-7 e.v.). Dat de wijn de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof aanduidt, blijkt ook bij Jesaja:

‘Alle dorstige, ga tot de wateren en wie geen zilver heeft, ga, koop en eet en ga, koop zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1);

dat zij niet wijn en melk zouden kopen, kan eenieder weten, maar dat wat met de wijn en de melk wordt aangeduid, dat wil zeggen, de liefde jegens de naaste en het geloof; deze worden uit de Heer gegeven zonder zilver en prijs.

Bij Hosea:

‘De dorsvloer en de wijnpersbak zullen hen niet weiden en de most zal hun liegen; Efraïm zal weder in Egypte keren en in Assyrië zullen zij het onreine eten; zij zullen Jehovah geen wijn plengen en hun slachtoffers zullen Hem niet aangenaam zijn’, (Hosea 9:2-4);

ook daar wordt in de innerlijke zin gehandeld over het goede van de liefde en over het goede van het geloof, namelijk dat zij hebben opgehouden; het goede van de liefde is de dorsvloer vanwege het koren daar en het brood daaruit; en het goede van het geloof is de wijnpersbak, de most en het drankoffer van wijn. Efraïm zal weder in Egypte keren, staat daarvoor dat het verstandelijke de wetenschappelijke dingen zal raadplegen ten aanzien van de verborgenheden van het geloof; in Assyrië zullen zij het onreine eten, voor datgene wat is vanuit de redenering daaruit; dat Efraïm het verstandelijke van de Kerk is, zie de nrs. 5354, 6222, 6238, 6267;

dat Egypte het wetenschappelijke is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 5702;

en dat Assyrië de redenering is, nr. 1186;

de reeks zelf openbaart ook dat in de woorden daar iets anders is gelegen dan dat wat in de letter verschijnt; in de innerlijke zin immers hangen de dingen samen, niet echter in de uiterlijke zin, zoals dat de dorsvloer en de wijnpersbak hen niet zullen weiden en de most hun zal liegen en gelijk daarna: Efraïm zal weder in Egypte keren en in Assyrië zullen zij het onreine eten; en wat zou het eveneens zonder innerlijke zin dat Efraïm in Egypte zal wederkeren en zij in Assyrië het onreine zullen eten? Het ophouden van de wederzijdse liefde en van het goede van het geloof wordt ook met de wijnpersbak en de wijn beschreven bij Jeremia:

‘Op uw wijnoogst is de verwoester gevallen, weswege de blijdschap is weggenomen en de vreugde vanuit Karmel en vanuit het land van Moab; immers, de wijn vanuit de wijnpersbakken heb Ik doen ophouden; men zal niet treden met hedad [vreugdekreten]’, (Jeremia 48:32, 33). Dat de wijn het goede van de wederzijdse liefde en van het geloof betekent, blijkt ook bij Johannes:

‘Ik hoorde een stem vanuit het midden der vier dieren, zeggende: beschadig de olie en de wijn niet’, (Openbaring 6:6);

de olie staat voor het goede van de hemelse liefde en de wijn voor het goede van de geestelijke liefde. Onder de olie en de wijn wordt iets eenders verstaan in de gelijkenis van de Heer over de Samaritaan, bij Lukas:

‘Een zekere Samaritaan, reizende en ziende hem die door rovers gewond was, werd met innerlijke ontferming bewogen en daarom nader tredende, verbond hij zijn wonden en goot daarin olie en wijn’, (Lukas 10:33, 34);

dat hij olie en wijn daarin goot, betekent dat hij de werken van de liefde en van de naastenliefde betrachtte; dat olie het goede van de liefde is, zie de nrs. 886, 3728; evenzo worden zij daarmee aangeduid dat de Ouden olie en wijn goten op een opgericht beeld, wanneer zij dat heiligden, (Genesis 35:14) en de nrs. 4581, 4582.

Dat de wijn het goede van de liefde en van het geloof is, blijkt uit de woorden van de Heer, toen Hij het Heilig Avondmaal instelde, die Hij toen over de wijn zei:

‘Ik zeg u dat Ik van nu aan niet zal drinken van dit gewas des wijnstoks, tot op die dag wanneer Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader’, (Mattheüs 26:29; Lukas 22:17, 18);

dat Hij daar niet wijn zal drinken, kan voor eenieder vaststaan, maar dat het goede van de liefde en van het geloof wordt aangeduid, dat Hij zal geven aan hen die van Zijn Rijk zijn. Iets eenders wordt met wijn aangeduid bij, (Jesaja 24:9, 11; Klaagliederen 2:11, 12; Hosea 14:8; Amos 9:13, 14; Zacharia 9:15, 16; Lukas 5:37-39). Aangezien wijn het goede van de liefde en van het geloof betekent, betekent het dus in de hoogste zin het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer, want vanuit dit heeft de mens die opneemt, door invloeiing het goede van de liefde en het geloof. Aangezien de meeste dingen in het Woord ook een tegengestelde zin hebben, is dit ook zo gesteld met wijn, in welke zin de wijn het valse vanuit het boze aanduidt, zoals bij Jesaja:

‘Wee degenen die des morgens opstaan onder het morgenrood en sterke drank najagen, die vertoeven tot in de schemering, opdat de wijn hen in brand zette; wee de helden om wijn te drinken en de mannen der sterkte om sterke drank te mengen’, (Jesaja 5:11, 22).

Bij dezelfde:

‘Dezen dwalen ook door de wijn en door de sterke drank dwalen zij af; de priester en de profeet dwalen door de sterke drank, zij worden verzwolgen van de wijn, zij dwalen af door de sterke drank, zij dwalen onder de zienden, zij waggelen in het gericht’, (Jesaja 228:7).

Bij dezelfde:

‘De herders weten niet te verstaan; allen nemen hun eigen weg in aanmerking; komt, ik zal wijn nemen en wij zullen ons dronken maken met sterke drank; en er zij de dag van morgen zoals deze, grote overvloed’, (Jesaja 56:11, 12). En bovendien bij, (Jeremia 13:12; Hosea 4:11; 7:5; Amos 2:8; Micha 2:11; Psalm 75:9; Deuteronomium 32:33). Het valse vanuit het boze wordt ook aangeduid met ‘de beker van de wijn des toorns’, (Jeremia 25:15, 16; Openbaring 14:8, 10; 16:19;

met de ‘wijnpersbak van de wijn der woede des toorns Gods’, (Openbaring 19:15, en met ‘de wijn der hoererij’, (Openbaring 17:2; 18:3).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4545

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

4545. En zuivert u en verandert de klederen; dat dit de aan te trekken heiligheid betekent, staat vast uit de betekenis van gezuiverd of gereinigd worden, namelijk geheiligd worden, waarover hierna; en uit de betekenis van de klederen veranderen, namelijk aantrekken, hier de heilige ware dingen, want met de klederen worden in de innerlijke zin van het Woord de ware dingen aangeduid. Dat het veranderen van de klederen een in de Kerk opgenomen uitbeeldende was, blijkt duidelijk, maar wat het uitbeeldde, kan niemand weten tenzij hij weet wat de klederen in de innerlijke zin betekenen; zij zijn de ware dingen, zie nr. 2576; omdat hier in de innerlijke zin wordt gehandeld over de verwerping van de valse dingen en over de rangschikking van de ware dingen in het natuurlijke door het goede, wordt daarom vermeld dat het door Jakob werd bevolen dat zij de klederen zouden veranderen. Dat de klederen veranderen uitbeeldend was daarvoor, dat de heilige dingen werden aangetrokken, kan eveneens uit andere plaatsen in het Woord vaststaan, zoals bij Jesaja:

‘Waak op, waak op, Jeruzalem, trek uw sterkte aan, Zion, trek de klederen uwer sierlijkheid aan, Jeruzalem, heilige stad, omdat in u voortaan niet meer de met de voorhuid behepte en de onreine zal komen’, (Jesaja 52:1);

omdat Zion de hemelse Kerk is en Jeruzalem de geestelijke Kerk en het de hemelse Kerk is die in het goede is vanuit de liefde tot de Heer en het de geestelijke Kerk is, die in het ware is vanuit het geloof en de naastenliefde, wordt daarom met betrekking tot Zion gesproken van sterkte en met betrekking tot Jeruzalem van klederen; en dat zij zo rein zouden zijn.

Bij Zacharia:

‘Jozua was bekleed met bezoedelde klederen en zo stond hij voor de engel; en hij antwoordde en zei tot hen die voor hem stonden, zeggende: Doet weg de bezoedelde klederen van over hem; en hij zei tot hem: Zie, ik heb uw ongerechtigheid van over u doen voorbijgaan door u wisselklederen aan te doen’, (Zacharia 3:3, 4);

daaruit blijkt ook dat de klederen wegdoen en met wisselklederen worden aangedaan de zuivering van de valse dingen uitbeeldde, want er wordt gezegd: Ik heb uw ongerechtigheid van over u doen voorbijgaan; daarom hadden zij ook wisselklederen en werden die ter wisseling genoemd, waarvan hier en daar in het Woord melding wordt gemaakt, omdat daarmee uitbeeldingen werden voorgesteld. Aangezien door de veranderingen van de klederen zulke dingen werden uitgebeeld, wordt derhalve daar waar in de innerlijke zin bij Ezechiël wordt gehandeld over de nieuwe Tempel, waarmee de nieuwe Kerk wordt aangeduid, gezegd:

‘Wanneer de priesters binnentreden, zullen zij uit het heilige niet uitgaan tot de uiterlijke voorhof, maar daar hun klederen neerleggen waarin zij hebben bediend, omdat zij een heiligheid zijn; en zij zullen andere klederen aantrekken en naderen tot de dingen die voor het volk zijn’, (Ezechiël 42:14);

en bij dezelfde:

‘Wanneer zij zullen uitgaan tot de uiterlijke voorhof tot het volk, zullen zij hun klederen uittrekken waarin zij bedienen en deze afleggen in de kamers der heiligheid en zij zullen andere klederen aantrekken en zij zullen het volk heiligen met andere klederen’, (Ezechiël 44:19). Dat onder de nieuwe Tempel en onder de heilige stad en het heilige land, waarover bij de profeet daar in de hoofdstukken die voorafgaan en volgen, wordt gehandeld, niet de een of andere nieuwe tempel wordt verstaan, noch een nieuwe stad of een nieuw land, kan eenieder zien; er worden immers de slachtoffers en de rituele dingen vermeld die opnieuw moesten worden geïnstaureerd, maar die evenwel moesten worden afgeschaft en eveneens worden de stammen van Israël met name vermeld, die het land tot erfenissen onder elkaar zouden verdelen, terwijl zij toch verstrooid waren en nooit terugkeerden; daaruit blijkt dat met de daar vermelde rituele dingen de geestelijke en de hemelse dingen die van de Kerk zijn, worden aangeduid; eendere dingen als die worden aangeduid met de veranderingen van de klederen wanneer Aharon bediende, bij Mozes:

‘Wanneer hij het brandoffer heeft te maken, zo zal hij zijn gewaad aantrekken, een linnen broek; de as zal hij naast het altaar leggen; daarna zal hij zijn klederen uittrekken en zal andere klederen aandoen en hij zal de as uitbrengen aan een reine plaats buiten het lamp en zo zal hij het brandoffer maken’, (Leviticus 6:9-11). Dat gereinigd worden is geheiligd worden, kan vaststaan uit de reinigingen die bevolen werden, namelijk dat zij hun vlees en hun klederen zouden wassen en dat zij met de wateren der afzondering zouden worden besprenkeld; dat niemand door zulke dingen wordt geheiligd, kan eenieder die iets van de geestelijke mens kent, weten; wat immers heeft de ongerechtigheid en de zonde gemeen met de klederen waarmee de mens wordt bekleed en toch wordt soms gezegd dat zij, nadat zij zich hadden gereinigd, heilig waren; daaruit blijkt eveneens dat de aan de Israëlieten bevolen rituele dingen niet ergens anders vandaan heilig waren dan dat zij de heilige dingen uitbeeldden; dus dat diegenen die uitbeeldden, daardoor niet heilig werden ten aanzien van hun persoon, maar dat de uitgebeelde heiligheid los van hen de geesten aandeed die bij hen waren en vandaar de engelen in de hemel, nr. 4307; er moet immers noodzakelijkerwijs een vergemeenschapping zijn van de hemel met de mens opdat het menselijk geslacht kan blijven bestaan en dit door de Kerk; anders zouden zij zoals de beesten worden zonder innerlijke en uiterlijke banden en zo zou eenieder zich onbeteugeld op de ander storten om hem te overheersen en zouden zij elkaar over en weer uitroeien; en omdat er toen geen vergemeenschapping mogelijk was door enige Kerk, werd er daarom door de Heer in voorzien dat zij op wonderbaarlijke wijze door uitbeeldende dingen zou plaatsvinden. Dat de heiliging werd uitgebeeld door het ritueel van de wassing en van de reiniging, blijkt uit verschillende plaatsen in het Woord; zoals toen Jehovah neerdaalde op de berg Sinaï, Hij tot Mozes zei:

‘Heilig hen heden en morgen en laten zij hun klederen wassen; en laten zij bereid zijn tegen de derde dag’, (Exodus 19:10, 11).

Bij Ezechiël:

‘Ik zal reine wateren op ulieden sprengen en gij zult gereinigd zijn van al uw onreinigheden en van al uw afgoden zal Ik ulieden reinigen; en Ik zal ulieden een nieuw hart geven en Ik zal een nieuwe geest geven in ulieder midden’, (Ezechiël 36:25, 26);

het is duidelijk dat reine wateren sprengen de zuivering van het hart uitbeeldde, dus dat gereinigd worden is geheiligd worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl