From Swedenborg's Works

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3348

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3348. Er waren geesten van een andere aarde geruime tijd bij mij en ik vertelde hun van de wijsheid van onze wereld, namelijk dat onder de wetenschappen, waardoor men voor geleerd geldt, ook de analytische behoort, door middel waarvan zij met heel veel moeite trachten na te vorsen, wat tot het gemoed en tot het denken daarvan behoort en dat zij dit metafysica en logica noemen, maar dat zij slechts weinig over de termen en enige rekbare regels vooruitgekomen zijn; en dat zij over de termen redetwisten, zo bijvoorbeeld, wat de vorm, wat de substantie, wat het gemoed, wat de ziel is, en dat zij door middel van die algemene rekbare regels heftig over de waarheden strijden. Toen werd ik van deze geesten gewaar, dat wanneer men blijft hangen aan zulke dingen als termen en daarover denkt aan de hand van kunstmatige regels, dergelijke dingen alle zin en alle verstand aan het onderwerp onttrekken. Zij zeiden dat dergelijke dingen slechts kleine zwarte wolken zijn, die het verstandelijk gezicht in de weg worden geschoven en dat zij het verstand in het stof trekken. Ze voegden er aan toe, dat het bij hen niet zo was, maar dat zij helderder voorstellingen van de dingen hebben, aangezien zij niets van dergelijke dingen weten. Het werd mij gegeven te zien, hoe wijs zij zijn. Zij beeldden op wonderbaarlijke wijze het menselijk gemoed uit als een hemelse vorm en de aandoeningen als de daarbij behorende sferen van werkzaamheid; zij deden dit zo bedreven, dat zij door de engelen werden geprezen. Zij beeldden ook uit, op welke wijze de Heer deze aandoeningen, die in zichzelf niet aangenaam zijn, tot aangename ombuigt. Er waren geleerden van onze aarde aanwezig en zij konden hoegenaamd niets begrijpen, hoewel zij in het leven van het lichaam over dergelijke dingen veel op filosofische wijze hadden gesproken; toen die geesten opnieuw de gedachten van die geleerden gewaar werden, namelijk dat zij slechts aan termen bleven hangen en ertoe geneigd waren om over elk ding te redetwisten of het wel zo is, noemden zij dergelijke dingen troebel schuim.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8941

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8941. Zo zult gij die niet gehouwen opbouwen; dat dit betekent dat het niet uit het eigen inzicht zal zijn, staat vast uit de betekenis van de gehouwen stenen, dus zulke dingen die uit het eigen inzicht zijn; stenen immers zijn de waarheden, nr. 8940; en die houwen of pasklaar maken, is waarheden of zulke zaken die eender zijn aan de waarheden, uitbroeden of verzinnen vanuit het eigene of vanuit het eigen inzicht; dat wat immers uit het eigene of uit het eigen inzicht wordt uitgebroed of verzonnen, heeft het leven uit de mens, wat geen leven is, want het eigene van de mens is niets dan het boze, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 5660, 5786, 8480; maar wat niet uit het eigene is, maar uit het Goddelijke, dit heeft het leven in zich, want vanuit het Goddelijke is alle leven.

Hier wordt gehandeld over de eredienst van de Heer uit het ware, want deze eredienst wordt door het altaar van stenen aangeduid, nr. 8940.

De waarheden van waaruit de Heer moet worden vereerd, moeten niet dan alleen uit het Woord worden genomen, want in de afzonderlijke dingen daar is het leven uit het Goddelijke.

Wanneer waarheden uit het eigene worden genomen, dan beogen die en hebben die ten doel de waardigheid en de voorrang boven allen in de wereld en eveneens de bezittingen van de aarde en een welgesteldheid boven allen; en daarom hebben die in zich de zelfliefde en de liefde van de wereld, dus alle boosheden in samenvatting, nrs. 7488, 8318; maar de waarheden die uit het Woord zijn, beogen en hebben ten doel het eeuwige leven en zij hebben in zich de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, dus alle goedheden in een samenvatting.

Wanneer waarheden uit het eigene of uit het eigen inzicht worden uitgebroed, dan heersen die over de waarheden die uit het Goddelijke zijn, want deze worden aangewend om eerstgenoemde te bevestigen; terwijl toch het tegendeel het geval zal zijn, namelijk dat de waarheden uit het Goddelijke zullen heersen en dat de zaken die uit het eigen inzicht zijn, van dienst zullen zijn.

De dingen die uit het eigene of uit het eigen inzicht zijn, worden waarheden genoemd, maar die zijn geen waarheden; zij verschijnen slechts als waarheden in de uiterlijke vorm, want door toepassingen uit de letterlijke zin van het Woord en door redeneringen, worden zij eender aan de waarheden gemaakt; in de innerlijke vorm echter zijn zij vals; welke die zijn en de hoedanigheid ervan, zie nr. 8932.

Er zijn in de wereld twee godsdienstigheden die uit het eigen inzicht zijn: de ene is die waarin de zelfliefde en de liefde van de wereld alles is; dit godsdienstige wordt in het Woord Babel genoemd; dat godsdienstige is van binnen profaan vanwege de zelfliefde en de liefde van de wereld en van buiten is het heilig vanwege het Woord, dat zij hebben aangewend om te bevestigen.

Het andere godsdienstige is dat waarin het schijnsel van de natuur alles is; zij die daarin zijn, erkennen niets als waar wat zij niet vatten; sommigen die van dit godsdienstige zijn, erkennen het Woord, maar wenden het aan om te bevestigen, dus om van dienst te zijn; er zijn er ook die het Woord niet erkennen, maar dezen stellen het Goddelijke in de natuur, want hun schijnsel valt, omdat het van de natuur is, in de natuur en kan ook niet door het licht van de hemel worden verlicht, omdat zij het Woord, vanwaar alle verlichting is, verwerpen.

Zij die van deze beide godsdienstigheden zijn, zijn in de hel, omdat zij verstoken zijn van het hemelse leven, dat zij ook niet kunnen opnemen omdat zij het Woord hebben verworpen; en degenen van hen die het Woord hebben aangewend om te bevestigen, achten het Woord voor niets in hun hart, maar omdat het gezag heeft bij het gewone volk, hebben zij ervan gebruik gemaakt opdat het van dienst kon zijn voor de verzinsels uit het eigen inzicht die daardoor kracht hebben.

Hieruit kan vaststaan, wat het in de geestelijke zin betekent dat het altaar niet uit gehouwen stenen moest worden opgebouwd.

Met de gehouwen steen wordt ook dat wat uit het eigen inzicht is, aangeduid in de volgende plaatsen bij Jesaja: ‘Opdat zij bekennen, het volk van Efraïm en de bewoner van Samaria, vanwege de verheffing en de hoogmoed des harten, door te zeggen: De tichelstenen zijn gevallen en met gehouwen steen zullen wij bouwen’, (Jesaja 9:8,9).

Bij Jeremia: ‘Ook al roep en schreeuw ik, Hij verspert mijn gebeden, Hij heeft mijn wegen toegemuurd met gehouwen steen, Hij heeft mijn paden omgekeerd’, (Klaagliederen 3:8,9).

Bij Amos: ‘Aangezien gij de afgematte vertreedt en een last koren aan hem ontrukt, zult gij huizen bouwen van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen’, (Amos 5:11); daar staat de gehouwen steen voor zulke dingen in de geloofszaken, die uit het eigen inzicht zijn.

Omdat die dingen met de gehouwen steen werden aangeduid, werd daarom het eerste altaar dat in het land Kanaän door de zonen Israëls werd gebouwd, nadat zij de Jordaan waren overgegaan, uit niet gehouwen steen gebouwd; want met de overgang over de Jordaan werd het binnenleiden in het rijk van de Heer aangeduid, wat plaatsvindt door de waarheden van het geloof; over dat altaar staat het volgende bij Jozua: ‘Jozua bouwde een altaar voor de God van Israël op de berg Ebal, gelijk als Mozes, de dienstknecht van Jehovah, de zonen Israëls had geboden; een altaar van gehele stenen, waarover men het ijzer niet bewogen had’, (Jozua 8:30,31; Deuteronomium 27:1-8).

De tempel van Jeruzalem werd eveneens gebouwd uit gehele, niet gehouwen stenen, waarover in het eerste boek der Koningen: ‘Ten aanzien van het huis zelf, toen het gebouwd zou worden, het werd gebouwd met gehele steen, zoals hij was toegevoerd, want hamer of bijl, enig gereedschap van ijzer, zij werden niet gehoord in het huis toen het gebouwd zou worden’, (1 Koningen 6:7).

Door de tempel van de Heer immers werd de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Ware; dat de Heer door de tempel werd uitgebeeld, leert Hijzelf in (Johannes 2:19,21,22); en dat het was ten aanzien van het Goddelijk Ware, kwam omdat dit daar werd onderwezen; en daarom werd die ook uit stenen gebouwd, want met stenen werd het Goddelijk Ware aangeduid, nr. 8940; vandaar werd ook de Heer zelf de Steen Israëls genoemd, nr. 6426.

Hieruit blijkt nu, wat de steen van het altaar en ook wat de steen van de tempel betekende en ook wat het betekende dat de stenen geheel en niet gehouwen zouden zijn, namelijk dat de godsdienst moet worden gevormd door waarheden uit de Heer, dus uit het Woord en niet uit het eigen inzicht.

De dingen die uit het eigen inzicht zijn, worden als volgt door Jesaja beschreven: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt dit met goud en smelt ketenen van zilver; hij zoekt een inzichtsvolle werkmeester om het gesneden beeld te bereiden’, (Jesaja 40:19,20); het gesneden beeld staat voor het godsdienstige dat uit het eigene is, dat gegeven wordt om te aanbidden alsof dit het Goddelijke was, nr. 8869; de werkmeester staat voor hen die vanuit het eigene iets uitbroeden en verzinnen; opdat zij eender aan de waarheden verschijnen, wordt het daarmee beschreven dat hij dat met goud overtrekt, ketenen uit zilver smelt en een inzichtsvolle werkmeester zoekt.

Bij dezelfde: ‘De formeerders van het gesneden beeld zijn allen ijdelheid; al zijn genoten zullen beschaamd worden en de werklieden zelf; hij bewerkt het ijzer met de tang en hij werkt met kolen en met scherpe hamers formeert hij dat; zo werkt hij dat door de arm van zijn sterkte; hij bewerkt de houten, strekt het snoer uit en beschrijft het met de meetlat, hij maakt het in zijn hoeken en hij tekent het met de passer af, opdat hij het maakt in de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om te wonen in het huis’, (Jesaja 44:9,11-13); ook hier wordt het godsdienstige beschreven dat vanuit het eigen inzicht is.

Eender bij Jeremia: ‘De inzettingen van de natiën, ijdelheid zijn die; aangezien hij het hout uit het woud houwt, een werk van de handen van de werkman door de bijl; hij pronkt het op met zilver en goud; met nagels en met hamers hecht hij het’, (Jeremia 10:3,4); en eveneens bij Hosea: ‘Niettemin varen zij nu voort te zondigen; en zij maken zich een gegoten beeld uit zilver; in hun inzicht afgoden, werk van werkmeesters allemaal’, (Hosea 13:2).

Het godsdienstige dat uit het eigen inzicht wordt uitgebroed en dat niet uit het Woord is, wordt in de innerlijke zin verstaan onder afgoden, de vreemde goden, onder de gegoten beelden en onder de gesneden beelden; want de dingen die uit het eigene zijn, zijn niets anders; zij zijn immers in zich dood en toch worden zij aanbeden alsof zij levend waren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl