From Swedenborg's Works

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3348

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3348. Er waren geesten van een andere aarde geruime tijd bij mij en ik vertelde hun van de wijsheid van onze wereld, namelijk dat onder de wetenschappen, waardoor men voor geleerd geldt, ook de analytische behoort, door middel waarvan zij met heel veel moeite trachten na te vorsen, wat tot het gemoed en tot het denken daarvan behoort en dat zij dit metafysica en logica noemen, maar dat zij slechts weinig over de termen en enige rekbare regels vooruitgekomen zijn; en dat zij over de termen redetwisten, zo bijvoorbeeld, wat de vorm, wat de substantie, wat het gemoed, wat de ziel is, en dat zij door middel van die algemene rekbare regels heftig over de waarheden strijden. Toen werd ik van deze geesten gewaar, dat wanneer men blijft hangen aan zulke dingen als termen en daarover denkt aan de hand van kunstmatige regels, dergelijke dingen alle zin en alle verstand aan het onderwerp onttrekken. Zij zeiden dat dergelijke dingen slechts kleine zwarte wolken zijn, die het verstandelijk gezicht in de weg worden geschoven en dat zij het verstand in het stof trekken. Ze voegden er aan toe, dat het bij hen niet zo was, maar dat zij helderder voorstellingen van de dingen hebben, aangezien zij niets van dergelijke dingen weten. Het werd mij gegeven te zien, hoe wijs zij zijn. Zij beeldden op wonderbaarlijke wijze het menselijk gemoed uit als een hemelse vorm en de aandoeningen als de daarbij behorende sferen van werkzaamheid; zij deden dit zo bedreven, dat zij door de engelen werden geprezen. Zij beeldden ook uit, op welke wijze de Heer deze aandoeningen, die in zichzelf niet aangenaam zijn, tot aangename ombuigt. Er waren geleerden van onze aarde aanwezig en zij konden hoegenaamd niets begrijpen, hoewel zij in het leven van het lichaam over dergelijke dingen veel op filosofische wijze hadden gesproken; toen die geesten opnieuw de gedachten van die geleerden gewaar werden, namelijk dat zij slechts aan termen bleven hangen en ertoe geneigd waren om over elk ding te redetwisten of het wel zo is, noemden zij dergelijke dingen troebel schuim.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5943

Study this Passage

  
/ 10837  
  

5943. En gij zult het vette des lands eten; dat dit de toe-eigening betekent van het goede daar, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk vergemeenschapt, verbonden en toegeëigend worden, waarover de nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3832, 4745;

en uit de betekenis van het vette of van de vettigheid des lands, namelijk van Egypte, te weten het goede in het natuurlijke. Dat het vette het hemelse of het goede is, staat uit tal van plaatsen in het Woord vast; en niet alleen het vette dat in een dier is, maar ook het vette uit andere bronnen, zoals: boter, olie; en andere producten die iets aan het vette ontlenen, zoals: melk, honing en hars en voor zover zij daaraan ontlenen, betekenen zij evenzoveel van het goede. Dat vet het uitbeeldende was van het hemels goede, dus van de liefde die uit de Heer is, staat vast uit de brand- en slachtoffers, namelijk dat alle vet op het altaar werd verbrand en dat daaruit de reuk van rust voor Jehovah kwam; en verder dat het daarom de zonen Israëls verboden was, vet te eten; hieruit, evenals uit de overige dingen, kan het duidelijk zijn dat de dingen die bij de Israëlieten waren ingesteld, uitbeeldend waren voor de hemelse en de geestelijke dingen en zo dat zij heilige dingen in zich sloten; anders zou er niets van een oorzaak vanuit het Goddelijke zijn geweest, hierin dat alle vet van het dier geofferd moest worden en dat dit voor Jehovah een reuk van rust zou zijn; en verder dat het eten ervan evenals het eten van bloed verboden werd; zeker, men zou zeer grof over het Goddelijke denken indien men geloofde dat Hij zich zou verlustigen aan vet en dat Jehovah een inzetting zou maken waarin niet van binnen iets anders verborgen lag; ook de mens zou al te aards en lichamelijk zijn indien hij er zich in het minst om bekommerde te weten wat met zulke dingen werd aangeduid; het zou een aanwijzing zijn dat hij geen aandoening had om de dingen te weten die van het Woord en van het eeuwige leven zijn. Ten aanzien van het vet, bij Mozes:

‘Gij zult al het vet nemen dat de ingewanden bedekt en het net over de lever en het vet op de nieren en gij zult het verbranden op het altaar’, (Exodus 29:13, 22; Leviticus 3:4, 5, 9, 10, 14, 15; 4:8, 9, 19, 26, 31, 35; 7:3, 4);

dat ook ‘het vet van de borst’ geofferd zou worden, (Leviticus 7:30, 31). Dat dit een reuk der rust voor Jehovah was, het volgende:

‘Dit is het brood des vuuroffers voor Jehovah tot een reuk der rust’, (Leviticus 3:16);

‘De priester zal het bloed sprengen op het altaar van Jehovah en hij zal het vet offeren tot een reuk der rust voor Jehovah’, (Leviticus 17:6) en elders:

‘Het vet van het eerstverwekte van een os en van een schaap zal verbrand worden op het altaar, tot een reuk der rust voor Jehovah’, (Numeri 18:17);

de reuk der rust betekent het aangename vanuit het goede van de liefde. Dat door de zonen Israëls het vet niet gegeten mocht worden:

‘Alle vet zij voor Jehovah; daarom is het een inzetting der eeuwigheid tot uw geslachten, in al uw woningen, niet enig vet of enig bloed zult gij eten’, (Leviticus 3:16, 17);

en elders:

‘Spreek tot de zonen Israëls, al zeggende: Niet enig vet, hetzij van een os, hetzij van een schaap, hetzij van een geit, zult gij eten; al wie zal gegeten hebben het vet van het beest, waarmee Jehovah een vuuroffer zal geofferd zijn, de etende ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; ook zult gij niet enig bloed eten’, (Leviticus 7:23-26). De brand- en slachtoffers maakten het voornaamste van de Goddelijke eredienst bij dat volk uit, nrs. 923, 2180;

en daarom wordt met brand- en slachtoffers in het algemeen de eredienst aangeduid; en met de dingen die geofferd werden en verder met het hele proces van het offeren wordt het hoedanige van de eredienst aangeduid en met het vet en met de verbranding ervan het eigenlijke Goddelijke hemelse zelf, dat het goede van de liefde uit de Heer is; zoals ook uitkomt in deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Jakob, gij hebt Mij niet met zilver kalmus gekocht en met het vet van uw slachtoffers hebt gij Mij niet vervuld; alleen hebt gij Mij doen dienen door uw zonden’, (Jesaja 43:24);

gij hebt niet met zilver kalmus gekocht, staat voor gij hebt u niet de ware dingen van het geloof verworven; en met het vet van de slachtoffers hebt gij Mij niet vervuld, staat voor: niet het goede van de liefde.

Bij David:

‘Brandoffers van vetten zal ik U offeren, met rookwerk van rammen’, (Psalm 66:15);

brandoffers van vetten voor de eredienst vanuit de liefde.

Bij Mozes:

‘Wanneer er gezegd zal worden: Waar zijn hun goden, de rots op welke zij vertrouwden, die het vet van hun slachtoffers aten, de wijn van hun drankoffers dronken’, (Deuteronomium 32:373, 38);

dit zou door de heidenen worden gezegd, die meenden dat de goden werden gevoed, voornamelijk met zulke dingen, maar zij wisten in het geheel niet dat het vet van de slachtoffers het hemelse of het goede van de liefde in de eredienst was en de wijn van het drankoffer het ware van het geloof daaruit, welke dingen de engelen aandeden wanneer er geofferd werd en die daarom geboden waren opdat de hemel de mens nabij zou zijn door uitbeeldende dingen en overeenstemmingen.

Bij David: Jehovah zal uw offeringen gedenken en zal uw brandoffer vet maken’, (Psalm 20:4);

het brandoffer vet maken, voor de eredienst goed maken.

Bij Jesaja:

‘Jehovah Zebaoth zal alle volken in deze berg een gastmaal van vettigheden maken, een gastmaal van zoete wijn, van mergrijke vettigheden, van gezuiverde zoete wijn; Hij zal de dood verzwelgen tot in het eeuwige en de Heer Jehovih zal de traan afwissen van over alle aangezichten’(Jesaja 25:6, 8);

het gastmaal voor de hemel en de verbinding daar met de engelen door de liefde en de naastenliefde, nrs. 3596, 3832, 5161;

de vettigheden zijn de goede dingen van de liefde en de naastenliefde.

Bij dezelfde:

‘Waarom weegt gij zilver uit voor hetgeen geen brood is en uw arbeid voor hetgeen niet tot verzadiging is; let al lettende op Mij en eet het goede en uw ziel worde verlustigd in vettigheid’, (Jesaja 55:2);

en bij Jeremia:

‘Ik zal hun rouw in vreugde verkeren en Ik zal hen troosten en Ik zal hen verblijden uit hun droefenis en Ik zal de ziel der priesters vullen met vettigheid en Mijn volk, zij zullen met Mijn goede verzadigd worden’, (Jeremia 31:13, 14);

vettigheid staat klaarblijkend voor het goede, want er wordt gezegd dat de ziel verzadigd zal worden en zij wordt het goede van Jehovah genoemd, wat niet iets anders is dan het hemelse dat uit Hem is.

Bij David:

‘Zoals met vettigheid en smeer zal mijn ziel verzadigd worden en met lippen der gezangen zal mijn mond loven’, (Psalm 63:6).

Bij dezelfde:

‘De zonen des mensen vertrouwen in de schaduw van Uw vleugelen; zij worden vervuld met de vettigheid Uws huizes en met de stroom der verrukkingen drenkt Gij hen’, (Psalm 36:8, 9).

Bij Jesaja:

‘Dan zal Jehovah de regen van uw zaad geven, waarmee gij het land zult bezaaien en brood van het inkomen des lands; en het zal vet en rijk zijn’, (Jesaja 30:23).

Bij Johannes:

‘Alle vette en glanzende dingen zijn heengegaan en gij zult dezelve niet meer vinden’, (Openbaring 18:14);

ten aanzien van Babylon; alle vette en glanzende dingen zijn heengegaan, staat voor alle goede dingen van de liefde en alle ware dingen van het geloof.

Bij Mozes:

‘Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei der rots; boter van het grootvee en melk van het kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen zonen van Basan en der bokken, met het vet der nieren der tarwe en het bloed der druif zult gij drinken, reine wijn’, (Deuteronomium 32:13, 14);

daar over de Oude geestelijke Kerk, waarvan verschillende goede dingen worden opgesomd en aangeduid met honing, olie, boter, melk en vet. Omdat het vet het goede was, wordt het eveneens aan zulke dingen toegevoegd die in zich niet vet zijn, maar toch goede dingen aanduiden; zo waren dus het vette en het goede als het ware hetzelfde, zoals in de aangehaalde plaats ‘het vet der tarwe’; eender bij David:

‘Ik zal hen spijzigen met het vette der tarwe’, (Psalm 81:17);

en elders:

‘Die uw grens vrede stelt en u verzadige met het vette der tarwen’, (Psalm 147:14). En verder bij Mozes:

‘Alle vet der zuivere olie en alle vet van most en van koren, welke de leerstellingen zijn, omdat zij voor Jehovah zijn, werden aan Aharon gegeven’, (Numeri 18:12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl