From Swedenborg's Works

 

Aardbollen in het Heelal #1

Study this Passage

/ 178  
  

1. Hoofdstuk 1. Over de aardbollen in ons zonnestelsel.

Aangezien door de goddelijke barmhartigheid van de Heer de innerlijke zintuigen, die tot mijn geest behoren, in mij geopend zijn, werd het mij daardoor gegeven om met engelen en geesten te spreken; niet alleen met hen die dicht bij onze aarde zijn, maar ook met geesten en engelen die in de nabijheid van andere werelden zijn, omdat ik een ernstig verlangen koesterde om te weten of er andere werelden waren en hoe die dan waren en hoe hun bewoners waren. Met sommigen onderhield ik mij een dag, met anderen een week en met weer anderen maanden lang. Ik werd door hen onderricht over de wereld die ze bewoond hadden en waar ze nabij waren, over het leven daar, de gewoonten, de religie en over verscheidene andere dingen daar die het vermelden waard zijn. Omdat het mij vergund werd om op deze wijze die zaken te leren kennen, kan ik ze beschrijven aan de hand van wat ik gezien en gehoord heb. Men moet weten dat alle geesten en engelen uit het menselijk geslacht zijn, [1880] en dat ze in de nabijheid van hun wereld zijn, [9968] en weten wat daar gebeurt. Als bij een mens de innerlijke zintuigen voldoende zijn geopend en hij met hen kan spreken en zich met hen kan onderhouden, kunnen ze hem onderrichten. De mens is immers in wezen een geest, [322, 1880, 1881, 3633, 4622, 6054, 6605, 6626, 7021, 10594] en één met de geesten wat zijn innerlijk betreft, [2379, 3645, 4067, 4073, 4077]. Hierdoor kan iemand waarvan de innerlijke zintuigen door de Heer zijn geopend, met hen spreken zoals de ene mens met de andere, [67, 68, 69, 784, 1634, 1636, 7802, 9438, 10751] en dit is mij nu gedurende de laatste twaalf jaar dagelijks vergund geweest.

/ 178  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

From Swedenborg's Works

 

Arcana Coelestia #4067

Study this Passage

  
/ 10837  
  

4067. ‘Et ecce nullatenus is cum eo sicut heri nudius tertius’:

quod significet statum prorsus mutatum erga bonum per ‘Jacob’ significatum, a quo tamen nihil desumptum quin haberet sua sicut prius, praeter statum quoad conjunctionem, constare potest ex eo quod nullatenus is cum eo sicut heri nudius tertius sit status prorsus mutatus erga Jacobum, hoc est, erga bonum per ‘Jacob’ significatum; et ex illis quae praecedunt, quod [a] Labane, hoc est, a bono per ‘Labanem’ significato, nihil desumptum quin haberet sua sicut prius.

[2] Ut comprehendatur quomodo cum bonis et veris apud hominem se habet, revelandum est quod vix alicui notum est; scitur quidem et agnoscitur quod omne bonum et omne verum a Domino; et quoque agnoscitur a quibusdam quod influxus sit, sed talis ut homo non sciat; at quia non scitur, ad minimum non agnoscitur corde, quod circum hominem sint spiritus et angeli et quod internus homo sit in medio eorum et sic regatur a Domino, parum id creditur tametsi dicitur: sunt societates innumerabiles in altera vita, quae dispositae et ordinatae sunt a Domino secundum omnia genera boni et veri, et societates quae in opposito sunt secundum omnia genera mali et falsi; usque adeo ut non detur aliquod genus boni et veri, nec aliqua species illius generis, ne quidem aliqua differentia specifica, quae non habent societates angelicas tales, seu quibus non correspondent societates angelicae; et vicissim ut non detur aliquod genus mali et falsi, nec aliqua species illius generis, ne quidem aliqua differentia specifica, quibus non correspondent societes 1 diabolicae; in talium societate est unusquisque homo quoad interiora sua, hoc est, quoad cogitationes [et] affectiones, tametsi hoc nescit; omne quod homo cogitat et vult 2 , est inde, usque adeo ut si ei societates spirituum et angelorum in quibus est, auferrentur, momento illo nullius cogitationis et nullius voluntatis esset, immo momento illo occumberet plane mortuus; talis est status hominis, quamvis ille credit quod ex seipso omnia habeat, et quod nec infernum nec caelum sit, aut quod infernum sit longe remotum ab illo, et quoque caelum.

[3] Insuper bonum apud hominem apparet ei sicut simplex quoddam aut sicut unum, sed usque est tam multiplex, et constat ex tam 3 variis ut nusquam explorare possit quoad solum communia; similiter se habet cum malo apud hominem: quale autem bonum est apud hominem, talis societas angelorum est apud illum, et quale malum est apud hominem, talis societas spirituum malorum est apud eum; homo sibi ipsi adsciscit societates, seu semet ipsum ponit in societate talium, nam simile simili associatur, ut pro exemplo, qui avarus est, is adsciscit societates 4 similium qui in tali cupiditate sunt; qui amat se prae aliis et contemnit alios, is adsciscit similes; qui in vindictis jucundum habet, is tales qui in simili jucundo sunt; ita in reliquis; communicant illi cum inferno, in medio illorum homo est et regitur prorsus ab illis, usque adeo ut non sit sui juris sed illorum, tametsi 5 putat ex jucundo quod ei, et 6 inde libero’, quod semet ipsum regat; qui autem non avarus est, aut qui non amat se prae aliis et non contemnit alios, et qui non in vindictis jucundum habet, [is] in societate angelorum similium est et per illos ducitur a Domino, et quidem per liberum ad omne bonum et verum ad quod se duci patitur; et sicut ad bonum interius et perfectius se duci patitur, ita perducitur ad societates angelicas interiores et perfectiores; mutationes status ejus non aliud sunt quam mutationes societatum: quod ita se res habeat, constat mihi ex continua nunc plurium annorum experientia, ex qua mihi hoc tam familiare factum est, sicut quoddam familiare apud hominem ab infantia ejus.

[4] Ex his nunc constare potest quomodo se habet cum regeneratione hominis, et cum jucundis et bonis mediis per quae homo a statu veteris hominis perducitur ad statum novi hominis a Domino, quod nempe hoc fiat media non aliud sunt quam societates tales, quae homini applicantur a Domino, ut per illas introduci possit ad bona et vera spiritualia et caelestia; ad quae cum perductus est, tunc separantur illae societates, et interiores ac perfectiores adjunguntur: per bonum medium quod per ‘Labanem’ significatur, non aliud ‘intelligitur, et non aliud’ per separationem boni illius, de qua in hoc capite agitur.

Footnotes:

1. The Manuscript deletes infernales, and inserts diabolicae.

2. The Manuscript has et quod vult,

3. The Manuscript has tot

4. The Manuscript has spirituum

5. The Manuscript inserts homo.

6. The Manuscript has ex libero inde

  
/ 10837  
  

This is the Third Latin Edition, published by the Swedenborg Society, in London, between 1949 and 1973.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #7021

Study this Passage

  
/ 10837  
  

7021. Omdat alle mannen dood zijn die uw ziel zochten; dat dit de verwijdering betekent van de valsheden die het leven van het ware en het goede trachten te vernietigen, staat vast uit de betekenis van dood zijn, namelijk dat zij verwijderd waren; want degenen die dood zijn, zijn eveneens verwijderd; uit de betekenis van de Egyptenaren, die hier de mannen zijn, namelijk zij die in de valsheden zijn, nr. 6692; en uit de betekenis van hen die de ziel zochten, namelijk degenen die het leven trachten te vernietigen; en omdat het geestelijk leven het leven van het ware is, dat van het geloof is en van het goede dat van de naastenliefde is, wordt daarom gezegd het leven van het ware en het goede.

Daaruit blijkt, dat met alle mannen zijn dood die uw ziel zochten, de verwijdering wordt aangeduid van de valsheden die het leven van het ware en het goede trachten te vernietigen.

Onder de ziel wordt in het Woord al het levende verstaan en het wordt eveneens aan de dieren toegekend, maar eigenlijk wordt ziel gezegd van de mens en wanneer het van de mens wordt gezegd, wordt het in verschillende zin gezegd; de mens zelf wordt ziel genoemd, omdat zij van het leven in het algemeen zo wordt genoemd; en verder zijn verstandelijk leven in het bijzonder of het verstand en eveneens het leven van zijn wil of de wil; maar in de geestelijke zin wordt onder de ziel verstaan het leven van het ware dat van het geloof is en van het goede dat van de naastenliefde is; en in het algemeen de mens zelf ten aanzien van zijn geest, die leeft na de dood; deze zin bij Mattheüs: ‘Vreest u niet voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar de ziel niet kunnen doden’, (Mattheüs 10:28); bij dezelfde: ‘Wat baat het een mens zo hij de ganse wereld gewon, maar schade leed aan zijn ziel; of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel’, (Mattheüs 16:26); bij Lukas: ‘De Zoon des Mensen is niet gekomen om de zielen van de mensen te verderven, maar om te behouden’, (Lucas 9:56).

Bij Ezechiël: ‘Gij hebt Mij ontwijd bij Mijn volk, om zielen te doden die niet moeten sterven en om zielen levend te maken die niet moeten leven’, (Ezechiël 13:19; in die plaatsen staat de ziel voor het geestelijk leven van de mens, namelijk het leven van zijn geest na de dood; de ziel doden, schade aan zijn ziel lijden, de ziel verderven, staat voor geestelijk sterven of verdoemd worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl