The Bible

 

Klaagliederen 1:12

Study

       

12 Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3081

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3081. Dat de woorden ‘een maagd, en geen man had haar bekend’ betekenen, rein van al het valse, blijkt uit de betekenis van de maagd. In het Woord wordt hier en daar van de maagd gesproken en daar wordt door de maagd het rijk van de Heer aangeduid en verder ook de Kerk en vandaar eenieder die een rijk van de Heer is of die een Kerk is en dit vanwege de echtelijke liefde die in kuise maagden is. In de geestelijke zin is de echtelijke liefde de aandoening van het goede in het ware en de aandoening van het ware door het goede, uit welke aandoeningen, als het ware tot een huwelijk verbonden, de echtelijke liefde voortkomt, zie de nrs. 2508, 2618, 2727, 2728, 2729. En omdat dit, zoals gezegd, in een maagd gezien wordt, wordt het rijk van de Heer, dat ook met een huwelijk wordt vergeleken en een huwelijk wordt genoemd, maagd genoemd. Dat de woorden ‘geen man had haar bekend’ betekenen, rein van al het valse, komt omdat door de man in het Woord niet alleen het redelijk ware wordt aangeduid, maar in de tegenovergestelde zin ook het valse, zie de nrs. 265, 749, 1007; zo is ‘door geen man bekend worden’ rein zijn van het valse; onder de man wordt hier niet de man in een huwelijk verstaan. Dat door de maagd in het Woord diegenen worden aangeduid, die in het rijk van de Heer zijn of wat hetzelfde is, diegenen in wie het rijk van de Heer is, blijkt bij Johannes:

‘Dezen zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; dezen zijn het die het Lam volgen, waar het ook heengaat, want zij zijn onbevlekt voor de troon van God’, (Openbaring 14:4, 5);

duidelijk worden diegenen maagden genoemd, die het Lam volgen, dat wil zeggen, die in het rijk van de Heer zijn en gezegd, dat zij onbevlekt zijn. In de eigenlijke zin zijn diegenen maagden, die in de liefde tot de Heer zijn, dat wil zeggen, de hemelsen, dus diegenen die in de aandoening van het goede zijn. Ook worden diegenen maagden genoemd die in de liefde jegens de naaste zijn, dat wil zeggen, de geestelijke mens, dus diegenen die in de aandoening van het ware zijn, zoals uit verschillende plaatsen in het Woord kan blijken; bij Jesaja:

‘De maagd, de dochter van Zion heeft u veracht, heeft u bespot, de dochter van Jeruzalem heeft het hoofd achter u geschud’, (Jesaja 37:22);

dit is gericht tegen de koning van Aschur; de maagd, de dochter van Zion staat voor de hemelse Kerk; de dochter van Jeruzalem voor de geestelijke Kerk.

Bij Jeremia:

‘Ik zal u wederbouwen en gij zult gebouwd worden, o maagd Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommelen en uitgaan met de rei van de spelenden; hun ziel zal zijn als een gewaterde tuin en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn; dan zal zich de maagd verblijden in de rei en de jongelingen en ouden tezamen’, (Jeremia 31:4, 12, 13);

de maagd Israëls staat voor de geestelijke Kerk; de aandoening van het ware uit het goede bij haar wordt hier als ook elders beschreven door trommelen en reien.

Bij dezelfde:

‘De wegen Zions treuren, haar priesters zuchten; haar maagden zijn bedroefd. De Heer heeft de wijnpers getreden voor de maagd, de dochter van Jehudah. Ziet mijn smart; mijn maagden en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan’, (Klaagliederen 1:4, 15, 18);

maagden voor de aandoeningen van het goede en ware. Elders bij dezelfde:

‘De vrouwen te Zion werden verkracht, de maagden in de steden van Jehudah’, (Klaagliederen 5:11);

de maagden voor de aandoeningen van het goede.

Bij Amos:

‘Zij zullen omlopen om het Woord van Jehovah te zoeken en zullen het niet vinden; te dien dage zullen de schone maagden en de jongelingen van dorst versmachten’, (Amos 8:12, 13);

de schone maagden voor de aandoeningen van het ware, de jongelingen voor de waarheden of wat hetzelfde is, voor hen die daarin zijn, van wie gezegd wordt ‘dat zij zullen omlopen om het Woord van Jehovah te zoeken en het niet zullen vinden, dus dat zij van dorst zullen versmachten’.

Bij Zacharia:

‘Jehovah, hun God, zal ze te dien dage behouden, als de kudde Zijns volks, want hoe groot is Zijn goedheid en hoe groot is Zijn schoonheid; het koren zal de jongelingen en de most zal de maagden doen uitspruiten’, (Zacharia 9:16, 17);

de jongelingen staan voor de waarheden, de maagden voor de aandoeningen.

Bij David:

‘Des Konings dochter is geheel verheerlijkt van binnen; haar kleding is van gouden borduursel; in stiksel is zij tot de Koning geleid, de maagden, achter haar, haar vriendinnen, zijn tot U geleid’, (Psalm 45:14, 15);

des Konings dochter staat voor het geestelijk rijk van de Heer; de maagden achter haar, haar vriendinnen, voor de aandoeningen van het ware.

Bij dezelfde:

‘O God, zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods in het heiligdom. De zangers gingen voor, de harpspelers achter, in het midden van de trommelende jonkvrouwen’, (Psalm 68:25, 26);

de trommelende jonkvrouwen staan eveneens voor de aandoeningen van het ware; de jonkvrouwen worden onderscheiden van de maagden wat de onschuld betreft. Maagden worden zij genoemd vanwege de echtelijke liefde, dus zij die in de onschuld zijn, want de echtelijke liefde is de onschuld zelf, zie nr. 2736. Daarom wordt bij Johannes in de aangehaalde plaats, gezegd, dat zij het Lam volgen waar het ook heengaat, want onder het Lam wordt de Heer verstaan ten aanzien van de onschuld; en allen die in de hemel zijn, worden maagden genoemd vanwege de onschuld, die in het goede van hen is. Overeenkomstig de hoeveelheid en hoedanigheid van de onschuld in het goede volgen zij het Lam.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #751

Study this Passage

  
/ 10837  
  

751. Aangezien hier gehandeld wordt over de verzoeking van de mens van de nieuwe Kerk, Noach geheten, en het weinigen, zoal iemand, bekend is, hoedanig het met verzoekingen gesteld is, omdat weinigen heden ten dage zulke verzoekingen doorstaan, en diegenen, die deze verzoekingen doorstaan, niet anders weten dan dat iets, dat in henzelf wortelt, zo lijdt, zal deze zaak in het kort verklaard worden: er zijn kwade geesten die, als gezegd, de valsheden en boosheden bij de mens opwekken, en wel uit zijn geheugen alles wat hij van kindsbeen af gedacht en bedreven heeft; dit weten de kwade geesten zo sluw en kwaadaardig te doen, dat het niet beschreven kan worden. Maar de engelen die bij hem zijn, brengen zijn goedheden en waarheden tevoorschijn en verdedigen de mens op die manier. Dit is de strijd die bij de mens gevoeld en waargenomen wordt, en de wroeging en foltering van het geweten veroorzaakt. De verzoekingen zijn van tweeërlei aard, de ene ten aanzien van de dingen van het verstand, de andere ten aanzien van de dingen van de wil. Wanneer de mens verzocht wordt naar de dingen van het verstand, dan brengen de kwade geesten alleen de kwade daden welke hij begaan heeft, en hier door de onreine dieren worden aangeduid, in herinnering, en klagen hem aan en verdoemen hem; verder weliswaar ook zijn goede dingen, die hier eveneens worden aangeduid, en wel door reine beesten, doch zij verdraaien die op duizenderlei manieren, en tegelijk prikkelen zij ook zijn gedachten, die hier ook door de vogel zijn aangeduid, verder ook door datgene, wat hier is aangeduid door het over de aardbodem kruipende, maar deze verzoeking is licht en wordt alleen waargenomen door de terugroeping van al die dingen in het geheugen, en door een zekere angst welke daardoor ontstaat. Wanneer de mens echter naar de dingen van de wil verzocht wordt, worden niet de daden en gedachten opgewekt, maar zijn het de kwade genieën - zo kunnen de kwade geesten van dit geslacht genoemd worden - die hem aanvuren door zijn begeerten en vuige liefden, waarvan hij doortrokken is, en zo bestrijden zij door de begeerten van de mens zelf; dit doen ze zo kwaadaardig en in het geheim, dat men in het geheel niet geloven kan, dat het van hen komt. Zij kronkelen zich in een oogwenk in het leven van zijn begeerten, zoals zij bijna in een oogwenk een neiging tot het goede en ware veranderen en verbuigen in een neiging tot het kwade en valse, zodat de mens geenszins iets anders kan weten dan dat het uit hemzelf gebeurt en vanzelf zo voortvloeit. Deze verzoeking is uiterst zwaar, en wordt waargenomen als een innerlijke pijn en een folterend vuur; hierover zal in hetgeen volgt gehandeld worden. Dat het hiermee zo gesteld is, werd mij door vele ervaringen te kennen en te weten gegeven, voorts wanneer de kwade geesten en genieën invloeiden en overstroomden, vanwaar ze kwamen, wie zij waren en hoe zij deden. Over deze ondervindingen zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt, afzonderlijk gesproken worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl