The Bible

 

Joël 3:17

Study

       

17 En gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE, uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9857

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9857. En gij zult maken een borstlap des gerichts; dat dit betekent wat betreft het Goddelijk Ware dat opblinkt uit het Goddelijk Goede, staat vast uit de betekenis van de borstlap, namelijk het Goddelijk Ware opblinkend vanuit het Goddelijk Goede van de Heer in de laatste dingen, nr. 9823.

Dit wordt de borstlap des gerichts genoemd, omdat het antwoorden gaf en daardoor het Goddelijk Ware onthulde; met het gericht wordt ook in het Woord aangeduid het Goddelijk Ware, dus de leer en het leven daarnaar.

Vandaar nu is het dat deze borstlap, de borstlap des gerichts wordt genoemd en eveneens het gericht, in de volgende teksten van dit hoofdstuk: ‘Dragen zal Aharon het gericht van de zonen Israëls op zijn hart vóór Jehovah voortdurend’, (Exodus 28:30); en toen Jozua tot leider over het volk werd verkozen, wordt er gezegd: ‘Dat hij stond vóór Eleazar de priester, die zou vragen voor hem door het gericht van de urim vóór Jehovah’, (Numeri 27:21).

Dat het gericht is het Goddelijk Ware en het inzicht daaruit, dus dat het de leer is en het leven volgens deze leer, staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals hier bij Jesaja: ‘De wijngaard van Jehovah Zebaoth is het huis van Israël; Hij heeft gericht verwacht, maar zie, ettering; gerechtigheid, maar zie geschreeuw’, (Jesaja 5:7).

Gericht verwachten, is inzicht verwachten uit het Goddelijk Ware en het leven volgens de geboden.

Bij dezelfde: ‘Hij is gezeten op de troon in waarheid, in de tabernakel van David, richtende en zoekende het gericht’, (Jesaja 16:5); daar over de Komst van de Heer; de troon waarop Hij zal zitten, is het Goddelijk Ware voortgaande uit Hem en vandaar het geestelijk rijk, nrs. 5313, 2129, 6397, 8625, 9039.

Het gericht richten, is het Goddelijk Ware leren; en het gericht zoeken, is de opneming ervan bij de mens.

Bij dezelfde: ‘Te dien dage zal Jehovah zijn tot een tulband des sieraads voor de overblijfselen van het volk en tot een Geest des gerichts voor hem die zit over het gericht’, (Jesaja 28:5,6); de tulband des sieraads is, wanneer gehandeld wordt over Jehovah, dus de Heer, het Goddelijk Inzicht, nr. 9827; en de Geest des gerichts is de wijsheid uit het Goddelijk Ware, nr. 9818; voor hem die zit over het gericht, is degene die het Goddelijk Ware onderricht, of dit leert.

Bij dezelfde: ‘Wie heeft de Geest van Jehovah bestierd; met wie heeft Hij beraadslaagd, opdat hij Hem inzichtsvol zou maken en Hem onderrichten in de weg des gerichts en Hem wetenschap leren en Hem de weg van het inzicht tonen’, (Jesaja 40:13,14).

De geest van Jehovah is het Goddelijk Ware, nr. 9818; dat Hem onderrichten in de weg des gerichts, is wetend, inzichtsvol en wijs maken, is duidelijk.

Bij Jeremia: ‘De ooievaar in de hemel kent zijn gezette tijden, maar het volk van Jehovah, zij hebben het gericht van Jehovah niet gekend; hoe zegt gij: Wijs zijn wij en de wet van Jehovah is met ons’, (Jeremia 8:7,8); niet het gericht van Jehovah kennen, voor het Goddelijk Ware, waaruit de wijsheid is; daarom wordt er gezegd: Hoe zegt gij: Wijs zijn wij.

Bij dezelfde: ‘Wee hem die zijn huis bouwt zonder gerechtigheid en zijn opperzalen zonder gericht’, (Jeremia 22:13); opperzalen bouwen zonder gericht, voor zich doordrenken met niet-ware dingen.

Bij Hosea: ‘Ik zal u Mij ondertrouwen tot in het eeuwige, in gerechtigheid en gericht en Ik zal u Mij ondertrouwen in waarheid’, (Hosea 2:19,20); ondertrouwen in gericht, voor verbinden door het Goddelijk Ware, dus door het geloof en het leven van het geloof.

Bij Amos: ‘Laat het gericht vloeien zoals het water en de gerechtigheid zoals een sterke bergstroom’, (Amos 5:24).

Bij dezelfde: ‘Gij hebt het gericht in gal verkeerd en de vrucht der gerechtigheid in alsem’, (Amos 6:12); het gericht ook daar voor het inzicht uit het Goddelijk Ware en het leven daaruit.

Bij Zefanja: ‘Jehovah zal in de morgenstond Zijn gericht in het licht geven’, (Zefanja 3:5); het gericht in het licht geven, voor het Goddelijk Ware onthullen.

Bij Mozes: ‘Alle wegen van Jehovah zijn gericht’, (Deuteronomium 32:4).

Bij David: ‘Jehovah, Uw waarheid is tot aan de ethers, Uw gerechtigheid is zoals de bergen Gods, Uw gerichten zijn een grote afgrond’, (Psalm 36:6,7).

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal zoals het licht Uw gerechtigheid uitleiden en Uw gericht zoals de middag’, (Psalm 37:6).

Bij dezelfde: ‘Hoor mijn stem naar Uw barmhartigheid, Jehovah, maak mij levend naar Uw gerichten’, (Psalm 119:149); in die plaatsen staat het gericht en de gerichten voor het Goddelijk Ware.

Bij Lukas: ‘Wee u, gij farizeeën, gij gaat voorbij het gericht en de liefde van God; deze dingen behoorde men te doen’, (Lukas 11:42); het gericht Gods voorbijgaan, voor het Goddelijk Ware voorbijgaan en de Liefde Gods voorbijgaan, voor het Goddelijk Goede voorbijgaan en het leven uit het ene en het andere.

Omdat ook het leven wordt verstaan, wordt er gezegd dat men die dingen behoorde te doen.

Bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth zal worden verhoogd in het gericht en God zal geheiligd worden in de gerechtigheid’, (Jesaja 5:16).

Bij dezelfde: ‘Op de troon van David om te bevestigen het koninkrijk in het gericht en in de gerechtigheid, van nu aan en tot in het eeuwige’, (Jesaja 9:6).

Bij dezelfde: ‘Brengt raad aan, doet gericht, stel zoals de nacht uw schaduw in het midden van de middag’, (Jesaja 16:3); gericht doen, voor doen volgens het Goddelijk Ware.

Bij Jeremia: ‘Ik zal aan David een gerechte Spruit opwekken, Die zal doen gericht en gerechtigheid op aarde’, (Jeremia 23:5; 33:15).

Bij Ezechiël: ’Indien een man gerecht zal zijn geweest, die zal hebben gedaan gericht en gerechtigheid, in de inzettingen wandelt en Mijn gerichten bewaart, om de waarheid te doen, gerecht is deze, al levende zal hij leven’, (Ezechiël 18:5,9).

Bij Zefanja: ‘Zoekt Jehovah, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn gericht hebben gedaan’, (Zefanja 2:3); het gericht Gods doen, voor het Goddelijk Ware of volgens dit doen.

Bij Jesaja: ‘Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het gericht de natiën voortbrengen; Hij zal niet uitblussen, noch verbreken, totdat Hij het gericht in het land zal hebben gesteld’, (Jesaja 42:1,4); daar ten aanzien van de Heer.

Het gericht de natiën voortbrengen en het gericht in het land stellen, voor het Goddelijk Ware leren en dit in de Kerk instaureren.

Bij dezelfde: ‘De wet zal van met Mij uitgaan en Mijn gericht zal Ik opwekken tot een licht der volken’, (Jesaja 51:4); het gericht voor het Goddelijk Ware; tot een licht der volken, voor ter verlichting.

Bij Johannes: ‘Ik kom tot het gericht in deze wereld, opdat degenen die niet zien, mogen zien, die echter zien, blind worden’, (Johannes 9:39); tot het gericht in de wereld komen, voor: om het Goddelijk Ware te onthullen, dat maakt dat degenen zien die uit de Heer wijs zijn en degenen blind worden die uit zichzelf zien, dus die voor geleerd gelden.

Bij Jeremia: ‘Zweer bij de levende Jehovah in de waarheid, in het gericht en de gerechtigheid’, (Jeremia 4:2).

Bij dezelfde: ‘Geen die het gericht richt tot gezondheid, geneesmiddelen tot herstel hebt gij niet’, (Jeremia 30:13).

Bij David: ‘Gerechtigheid en gericht zijn de schraag van Uw troon; de barmhartigheid en de waarheid zijn vóór Uw aangezichten’, (Psalm 89:15); de gerechtigheid voor het goede dat van de barmhartigheid is en het gericht voor het ware dat van het geloof is; vandaar wordt er ook gezegd de barmhartigheid en de waarheid.

Bij Ezechiël: ‘Jeruzalem heeft Mijn gerichten veranderd in goddeloosheid meer dan de natiën en Mijn inzettingen meer dan de landen; derhalve zal Ik gerichten over u doen in de ogen van de natiën en Ik zal al uw overblijfselen verstrooien’, (Ezechiël 5:6-8,10,15); de gerichten veranderen, voor de waarheden veranderen die van de burgerlijke staat zijn; dat dit wordt aangeduid met de gerichten, wanneer ook de inzettingen worden genoemd, zie nr. 8972; maar gerichten doen, is richten òf ten dode, wat de verdoemenis is, òf ten leven, wat de zaliging is.

De zaliging of de verdoemenis wordt ook aangeduid met het gericht, waar het wordt genoemd de dag of het uur van het gericht, zoals in (Mattheüs 11:22,24; 12:36,41,42; Lukas 10:14; 11:31,32; Johannes 5:29,29; Openbaring 18:10; 14:7).

Iets eenders ook met het gericht, waar wordt gehandeld over het ambt van de rechter, zoals in (Mattheüs 5:21,22; 7:1,2; 23:14,33; Johannes 5:24,26,27; 7:24; 8:15,16; 12:31,47,48; Lukas 6:37; 12:13,14, 56,57; 19:21,22; 20:47; 22:30; Markus 12:40; Jesaja 41:1; 3:14; Jeremia 25:31; 48:21; Joël 3:12; Psalm 7:8,9; Psalm 9:5,8,9; Leviticus 19:15; Deuteronomium 1:16,17; 25:1; Openbaring 17:1; 18:10; 20:12,13).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9818

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9818. Die Ik heb vervuld met de geest der wijsheid; dat dit betekent aan wie het Goddelijk Ware is ingeschreven, staat vast uit de betekenis van de geest der wijsheid, wanneer gehandeld wordt over hen die in het hemels goede zijn, dus het Goddelijk Ware, waarover hierna.

Van die geest wordt gezegd dat zij daarmee wordt vervuld, wanneer dit ware ingeschreven blijft.

Hiermee is het als volgt gesteld: zij die in het hemels rijk van de Heer zijn, weten de waarheden niet vanuit de wetenschap en het geloof daaruit, maar vanuit de innerlijke doorvatting; zij zijn immers in het goede van de liefde uit de Heer en aan dit goede zijn alle waarheden ingeënt.

Het goede zelf is ingeplant aan hun wilsdeel en het ware daaruit aan hun verstandsdeel; en het wilsdeel en het verstandsdeel bij hen treden geheel en al als één op, anders dan bij hen die van het geestelijk rijk zijn.

Vandaar is het dat zij die in het hemels rijk van de Heer zijn, uit hun verstandelijke deel de waarheden niet weten maar doorvatten; het aan de wil ingeplante goede immers vertoont zich in zijn hoedanigheid en in zijn vorm in het verstand en wel daar in een als het ware vlammend licht.

De vorm van het goede en de hoedanigheid ervan is voor hen het ware, dat niet wordt gezien maar doorvat vanuit het goede.

Vandaar is het, dat zij nooit enig twistgesprek hebben over de waarheden en wel dermate dat zij wanneer er van waarheden sprake is, zeggen dat iets zo is ofwel niet zo is en niet daarbovenuit, want indien iets daarbovenuit gaat, is het niet vanuit het goede.

Dezen zijn het die worden verstaan bij Mattheüs: ‘Laat uw rede zijn ja, ja; nee, nee; wat boven deze is, is uit het boze’, (Mattheüs 5:37).

Dat zij die in het hemels rijk van de Heer zijn, zodanig zijn, zie de nrs. 2715, 2718, 3246, 4448, 5113, 6367, 7877, 9166, 9543.

Welk verschil er is tussen degenen die in het hemels rijk zijn en tussen hen die van het geestelijk rijk zijn, zie nr. 9277.

Hieruit kan nu vaststaan, wat daaronder wordt verstaan dat de Goddelijke waarheden zijn ingeschreven.

In vele plaatsen in het Woord wordt de Geest gezegd en wanneer over de mens wordt gehandeld, wordt met zijn geest aangeduid het goede en het ware dat is ingeschreven aan het verstandelijke deel, dus het leven van dit deel.

Dat de geest, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de mens, is, omdat de mens ten aanzien van zijn innerlijk een geest is, ook ten aanzien van de innerlijke dingen tezamen met de geesten; over welke zaak men zie de dingen die eerder overvloedig zijn getoond, namelijk: dat er geesten en engelen bij de mens zijn en dat de mens wordt geregeerd door hen uit de Heer, nrs. 50, 697, 986, 2796, 2886, 2887, 4047, 4048, 5846-5866, 5976-5993; dat de mens onder zodanige geesten en engelen is als hijzelf is, nrs. 4067, 4073, 4077, 4111; dat ieder mens een geest heeft door wie zijn lichaam het leven heeft, nr. 4622.

Daaruit kan men weten, wat er wordt verstaan onder de Geest, wanneer over de Heer wordt gehandeld, namelijk het Goddelijk Ware, voortgaande vanuit Zijn Goddelijk Goede en dat dit Goddelijke, wanneer het bij de mens invloeit en door hem wordt opgenomen, is de Geest der Waarheid, Geest Gods en de Heilige Geest; het vloeit immers rechtsreeks uit de Heer in en eveneens indirect door de engelen en de geesten; zie de aanhalingen in nr. 9682.

Dat de Geest der Waarheid, de Geest Gods en de Heilige Geest dit is, zal men zien in wat volgt: eerst immers moet worden getoond dat de geest in het Woord, wanneer over de mens wordt gehandeld, het goede en het ware is dat is ingeschreven aan zijn verstandelijke deel, dus dat deze het leven van dit deel is.

Er is immers een leven van het verstandelijke deel en er is een leven van het wilsdeel; het leven van het verstandelijke deel is weten, zien en verstaan dat het ware waar is en het goede goed is; maar het leven van het wilsdeel, is het ware willen en liefhebben ter wille van het ware en het goede ter wille van het goede; dit leven wordt in het Woord het Hart genoemd, het eerstgenoemde leven echter de Geest.

Dat dit zo is, staat vast uit de plaatsen in het Woord die nu volgen; bij Ezechiël: ‘Maakt ulieden een nieuw hart en een nieuwe geest; waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls’, (Ezechiël 18:31).

Bij dezelfde: ‘Ik zal geven ulieden een nieuw hart en een nieuwe geest zal Ik geven in het midden van u’, (Ezechiël 36:26); een nieuw hart voor een nieuwe wil en een nieuwe geest voor een nieuw verstand.

Bij Zacharia: ‘Jehovah spant uit de hemelen en Hij grondvest de aarde en Hij formeert de geest van de mens in het midden van hem’, (Zacharia 12:1); de hemelen uitspannen en de aarde grondvesten, voor de nieuwe Kerk; dat deze de hemel en de aarde is, zie de nrs. 1733, 1850, 2117, 2118, 3355, 4535; de geest van de mens formeren in het midden van hem, staat voor wederverwekken ten aanzien van het verstand van het ware en het goede.

Bij David: ‘Een rein hart schep mij, o God en een vaste geest vernieuw in het midden van mij; verwerp mij niet van voor U en de Geest van Uw heiligheid neem niet van mij; geef mij weder de vreugde van Uw heil en een vrijmoedige geest ondersteune mij.

De slachtoffers Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart veracht God niet’, (Psalm 51:12-14,19); het reine hart voor de wil die de boosheden die onrein zijn, verafschuwt; de vaste geest voor het verstand en het geloof van het ware; de gebroken geest en het gebroken hart, voor de staat van de verzoeking en vandaar voor de vernedering van het ene en het andere leven.

Dat de geest het leven is, blijkt uit de afzonderlijke dingen daar.

Het Goddelijk Ware, waaruit dat leven is, is de Geest der Heiligheid.

Bij dezelfde: ‘Een geslacht, het maakt zijn hart niet recht, ook is niet bestendig zijn geest met God’, (Psalm 78:8); niet recht het hart, staat daarvoor dat niet recht de wil is; niet bestendig de geest met God, staat daarvoor dat niet bestendig zijn het verstand en het geloof van het Goddelijk Ware.

Bij Mozes: ‘Jehovah God had verzwaard de geest van Sihon, de koning van Hesbon en zijn hart verstokt’, (Deuteronomium 2:30); daar ook staat de geest en het hart voor het ene en het andere leven en dit wordt verstokt genoemd, wanneer de wil er niet is om het ware en het goede te verstaan, noch van die te doen.

Bij Ezechiël: ‘Elk hart zal versmelten en alle handen zullen worden neergelaten en alle geest zal inkrimpen’, (Ezechiël 21:7).

Bij Jesaja: ‘Jehovah gevende de ziel aan het volk op de aarde en de geest aan degenen die daarop wandelen’, (Jesaja 42:5); de ziel geven aan het volk, voor het leven van het geloof; dat de ziel het leven van het geloof is, zie nr. 9050; en de geest geven, voor het verstand van het ware.

Bij dezelfde: ’Met mijn ziel heb ik U verlangd in de nacht; ook heb ik met mijn geest in het midden van mij U verwacht in de morgen’, (Jesaja 26:9).

Bij dezelfde: ‘Ontvangt stro, baart stoppelen, het vuur zal uw geest eten’, (Jesaja 33:11); de geest die het vuur zal eten, voor het verstand van het ware, dus voor het inzicht; het vuur van de begeerte, dat, omdat die uit het boze is, vernietigt.

Bij Ezechiël: ‘Wee over de dwaze profeten, die heengaan achter hun geest’, (Ezechiël 13:3).

Bij dezelfde: ‘Dat wat opklimt over uw geest, zal nooit geschieden’, (Ezechiël 20:32).

Bij Maleachi: ‘Niet één heeft het gedaan en de overigen, die de geest hadden; wat derhalve de zoekende het zaad Gods.

En daarom, neemt u in acht door uw geest, opdat hij tegen de echtgenote van uw jeugd niet ontrouw handelt’, (Maleachi 2:15).

Bij David: ‘Gezegend de mens, aan wie Jehovah de ongerechtigheid niet toerekent, als slechts in zijn geest geen arglist is’, (Psalm 32:2).

Bij Mattheüs: ‘Gezegend de armen van geest, omdat van hun het koninkrijk der hemelen is’, (Mattheüs 5:3).

Bij dezelfde: ‘Jezus zei tot de discipelen: Waakt en bidt, opdat gij niet in de verzoeking binnentreedt; de geest is wel gewillig, doch het vlees is zwak’, (Mattheüs 26:41).

Dat in deze plaatsen onder de geest het leven van de mens zelf wordt verstaan, blijkt duidelijk; dat het het verstandelijke leven is, of het leven van het ware, kan hieruit vaststaan, dat onder de geest in de natuurlijke zin het leven van de ademhaling van de mens wordt verstaan; en de ademhaling, die van de longen is, stemt overeen met het leven van het ware, namelijk het leven van het geloof en vandaar van het verstand, terwijl de polsslag die van het hart is, overeenstemt met het leven van de wil, dus met het leven van de liefde; dat er die overeenstemming is van de longen en van het hart, zie de nrs. 3883-3896, 9300, 9495.

Daaruit kan vaststaan, welk leven er in de geestelijke zin wordt verstaan onder de geest.

Dat de geest in de algemene zin het leven van de ademhaling is bij de mens, blijkt duidelijk bij David: ‘Verbergt Gij Uw aangezichten, zij worden verstoord; verzamelt Gij hun geest, zij blazen de adem uit; zendt Gij Uw geest, zij worden geschapen’, (Psalm 104:29,30).

Bij dezelfde: ‘Antwoord mij, Jehovah; mijn geest is verteerd; verberg Uw aangezichten niet van mij’, (Psalm 143:7).

Bij Job: ‘Mijn geest is verteerd, mijn dagen zijn uitgeblust’, (Job 17:1).

Bij Lukas: ‘Jezus greep de hand van het dode meisje, zeggende: Meisje, sta op. Zo keerde haar geest terug en zij is terstond opgestaan’, (Lukas 8:54,55).

Bij Jeremia: ‘Elk mens is dwaas geworden door de wetenschap; een leugen is het gesneden beeld en er is geen geest in hetzelve’, (Jeremia 10:14; 51:17).

Bij Ezechiël: ‘Hij leidde mij uit in de geest van Jehovah en hij plaatste mij in het midden van de vallei en daar zei de Heer Jehovih tot de dorre beenderen: Zie, Ik zal de geest in u brengen opdat gij leeft. Zo zei de Heer Jehovih: Kom van de vier winden, gij geest, en blaas in deze gedoden; en de geest kwam in hen en zij herleefden’, (Ezechiël 37:1,5,9,10).

In de Openbaring: ‘De beide getuigen werden gedood door het beest opklimmende uit de afgrond; maar na drie dagen en een halve trad de geest des levens uit God in hen binnen, zodat zij stonden op hun voeten’, (Openbaring 11:7,11).

Uit deze plaatsen blijkt duidelijk, dat de geest het leven van de mens is.

Dat het in het bijzonder het leven van het ware is, dat het leven van het verstandsdeel in de mens is en het inzicht wordt genoemd, blijkt duidelijk bij Johannes: ‘De ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; God is Geest; daarom moete zij die Hem aanbidden, in geest en waarheid aanbidden’, (Johannes 4:23,24).

Bij Daniël: ‘Dat in hem een voortreffelijke geest was en van wetenschap en van inzicht’, (Daniël 5:12,14).

Bij Lukas: ‘Johannes groeide en werd gesterkt in de geest’, (Lukas 1:80); en ten aanzien van de Heer: ‘De Knaap Jezus groeide en werd gesterkt in de geest en vervuld met wijsheid’, (Lukas 2:40).

Bij Johannes: ‘Degene Die de Vader heeft gezonden, Die spreekt de woorden Gods; niet immers met mate gaf God Hem de geest’, (Johannes 3:34); hier staat de geest voor het inzicht en de wijsheid; de woorden Gods spreken is de Goddelijke waarheden spreken.

Hieruit nu blijkt, wat er wordt aangeduid met de geest bij Johannes: ‘Jezus zei tot Nicodemus: Zo iemand niet zal zijn verwekt uit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet binnengaan; hetgeen geboren is uit vlees is vlees, maar hetgeen verwekt is uit de geest, is geest’, (Johannes 3:5,6); verwekt worden uit water is door het ware en verwekt worden uit de geest, is daaruit het leven vanuit de Heer, welk leven het geestelijk leven wordt genoemd; dat het water het ware is, waardoor de wederverwekking plaatsvindt, zie de nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8568, 9323; het vlees echter is het eigene van de mens, waarin niets van het geestelijk leven is, nrs. 3813, 8409.

Iets eenders wordt met de geest en het vlees aangeduid bij dezelfde: ‘De geest is het die levend maakt, het vlees is niet tot wat ook nut; de woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven’, (Johannes 6:63).

De woorden die de Heer sprak, zijn de Goddelijke waarheden; het leven daaruit is de geest.

Bij Jesaja: ‘Egypte is een mens, niet God, en zijn paarden zijn vlees en niet geest’, (Jesaja 31:3); Egypte staat voor de wetenschap in het algemeen; zijn paarden voor het wetenschappelijke uit het verstandelijke, dat vlees en niet geest wordt genoemd, wanneer daarin niets van het geestelijk leven is.

Dat Egypte de wetenschap is, zie de nrs. 9340, 9391; dat de paarden het verstandelijke zijn, nrs. 2761, 2762, 3217, 5321; en dat de paarden van Egypte de wetenschappelijke dingen in het verstandelijke zijn, nrs. 6125, 8146, 8148.

Wie niet weet, wat Egypte is, wat de paarden en verder wat het vlees en de geest, kan nooit weten wat die woorden behelzen.

Wanneer het bekend is, wat de geest bij de mens betekent, kan men weten wat met de geest wordt aangeduid, wanneer het wordt gezegd van Jehovah of de Heer, aan Wie alle dingen worden toegeschreven die de mens heeft, zoals een aangezicht, ogen, oren, armen, handen en ook een hart en een ziel; dus eveneens de geest, die in het Woord wordt genoemd, de Geest Gods, de Geest van Jehovah, de Geest van Zijn mond, de Geest der heiligheid, of de Heilige Geest.

Dat daaronder wordt verstaan het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord.

De oorzaak dat het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer met de Geest Gods wordt aangeduid, is dat al het leven van de mens daaruit is en het hemels leven voor hen die dat Goddelijk Ware met het geloof en de liefde opnemen; dat dit de Geest Gods is, leert de Heer Zelf bij Johannes: ‘De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven’, (Johannes 6:63); de woorden die de Heer sprak, zijn de Goddelijke waarheden.

Bij dezelfde: ‘Jezus riep uit met een grote stem, zeggende: Zo iemand zal gedorst hebben, die komt tot Mij en drinke; al wie in Mij gelooft, zoals de Schift heeft gezegd, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.

Dit zei Hij van de Geest, Die degenen zouden ontvangen die in Hem geloven; de Heilige Geest immers was nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was’, (Johannes 7:37-39).

Dat onder de Geest die degenen zouden ontvangen uit de Heer, die in Hem geloven, het leven wordt verstaan dat uit de Heer is, welk leven het leven van het geloof en van de liefde is, blijkt uit de afzonderlijke dingen daar; dorsten immers en drinken betekent het verlangen van het ware te weten en te doorvatten; de stromen des levenden waters die uit de buik zullen vloeien, zijn de Goddelijke waarheden.

Daaruit staat vast, dat de Geest die zij zouden ontvangen, Die ook de Heilige Geest wordt genoemd, het leven is vanuit het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, welk leven, als eerder gezegd, het leven van het geloof en van de liefde wordt genoemd en het geestelijk en hemels leven zelf bij de mens is.

Dat er wordt gezegd dat de Heilige Geest nog niet was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was, komt omdat de Heer toen Hij in de wereld was, Zelf het Goddelijk Ware leerde; maar toen Hij verheerlijkt was, wat plaatsvond na de wederopstanding, leerde Hij dat door de engelen en de geesten.

Dat heilige dat voortgaat uit de Heer en invloeit door de engelen en de geesten bij de mens, hetzij duidelijk waarneembaar of niet, is daar de Heilige Geest; het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer immers is dat wat in het Woord het Heilige wordt genoemd, nr. 9680; vandaar is het, dat de Heilige Geest wordt genoemd ‘de Geest der waarheid; en dat Hij zal leiden in alle waarheid; en dat Hij niet zal spreken uit Zich, maar de dingen die Hij uit de Heer zal hebben gehoord; en dat Hij uit de Heer de dingen zal ontvangen, die Hij zal verkondigen’, (Johannes 16:13,14).

Verder dat de Heer, toen Hij van de discipelen heenging ‘in hen blies, en zei: Ontvangt de Heilige Geest’, (Johannes 20:21,22).

De ademhaling betekent het leven van het geloof, nrs. 9229, 9281; vandaar betekent de inblazing van de Heer het gegeven vermogen van de Goddelijke waarheden te doorvatten en zo dat leven op te nemen; waarom eveneens de naam ‘geest’, komt van vlaag en van wind, omdat hij komt van de ademhaling en daarom wordt de geest enige malen wind genoemd.

Dat de ademhaling, die van de longen is, overeenstemt met het leven van het geloof en de polsslag, die van het hart is, met het leven van de liefde, zie de nrs. 3883-3896, 9300, 9495. Iets eenders wordt met de inblazing aangeduid in het boek Genesis: ‘En Jehovah blies in de neusgaten van de mens de ziel der levens’, (Genesis 2:7); vandaar wordt de Heer genoemd: ‘De Geest van onze neusgaten’, (Klaagliederen 4:20); en omdat het Goddelijk Ware de bozen verteert en verwoest, wordt vandaar bij David gezegd: ‘Onthuld werden de fundamenten van het wereldrond door het geblaas van de Geest van Uw neus’, (Psalm 18:16); en bij Job: ‘Van de adem Gods vergaan zij en van de Geest van Zijn neus worden zij verteerd’, (Job 4:9).

Bij David: ‘Door het Woord van Jehovah zijn de hemelen gemaakt en door de Geest van Zijn mond al hun heir’, (Psalm 33:6).

Het Woord van Jehovah is het Goddelijk Ware, evenzo de Geest van Zijn mond; dat dit de Heer is, staat vast bij Johannes: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt; en het Woord is Vlees geworden en het heeft onder ons gewoond’, (Johannes 1:1-3.14).

Dat het Goddelijk Ware, waaruit het hemels leven van de mens is, de Heilige Geest is, blijkt ook uit deze volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Er zal een roede uitgaan van de tronk van Isaï; op Hem zal rusten de Geest van Jehovah, de geest der wijsheid en van het inzicht, de geest des raads en der sterkte, de geest der wetenschap en der vreze van Jehovah’, (Jesaja 11:1,2); die woorden worden gezegd van de Heer, in Wie het Goddelijk Ware, dus de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijk inzicht, de Geest van Jehovah wordt genoemd en Deze wordt genoemd de Geest van de wijsheid en van het inzicht, des raads, der sterkte en van de wetenschap.

Bij dezelfde: ‘Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven; Hij zal het gericht der natiën voortbrengen’, (Jesaja 42:1); ook daar wordt over de Heer gehandeld; de Geest van Jehovah op Hem, is het Goddelijk Ware, dus de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijk Inzicht; het Goddelijk Ware wordt ook het gericht genoemd, nr. 2235.

Bij dezelfde: Hij zal komen zoals een ingedrongen stroom; de Geest van Jehovah zal de banier tot Hem oprichten’, (Jesaja 59:19).

Bij dezelfde: ’De Geest van de Heer Jehovih is op Mij; deswege heeft Mij Jehovah gezalfd om de armen te evangeliseren’, (Jesaja 61:1); ook daar ten aanzien van de Heer.

Het Goddelijk Ware dat in de Heer was toen Hij in de wereld was en dat Hij toen Zelf was, is de Geest van Jehovah.

Dat de Geest van Jehovah het Goddelijk Ware is en daaruit het hemels leven is voor de mens die dit opneemt, blijkt ook nog uit deze plaatsen; bij Jesaja: ‘Totdat over ulieden wordt uitgegoten de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een bouwland zijn; dan zal in de woestijn het gericht wonen’, (Jesaja: 32:15,16).

Daar wordt gehandeld over de wederverwekking; de Geest uit de hoogte is het Leven uit het Goddelijke, want dat de woestijn tot een bouwland zal zijn en dat het gericht in de woestijn zal wonen, betekent het inzicht waar dat er eerder niet was, dus het nieuwe leven.

Evenzo bij Ezechiël: ‘Opdat gij leert kennen dat Ik Mijn Geest in ulieden zal geven, opdat gij leeft’, (Ezechiël 37:14).

Bij dezelfde: ‘Dan zal Ik Mijn aangezichten niet langer voor hen verbergen, omdat Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal uitgieten’, (Ezechiël 39:29).

Bij Joël: ‘Ik zal Mijn Geest uitgieten over alle vlees en over de dienstknechten en over de dienstmaagden; in die dagen zal Ik Mijn Geest uitgieten’, (Joël 3:2).

Bij Micha: ‘Ik ben vervuld van kracht met de Geest van Jehovah en van gericht en van sterkte om Jakob te verkondigen zijn overtreding en Israël zijn zonde’, (Micha 3:8).

Bij Zacharia: ‘De paarden uitgaande naar het land van het noorden, hebben Mijn Geest doen rusten in het land van het noorden’, (Zacharia 6:8).

Bij Jesaja: ‘Ik zal de wateren uitgieten op de dorstige en beekjes op het droge; Ik zal Mijn Geest uitgieten over uw zaad’, (Jesaja 46:3).

Dat in deze plaats de Geest van Jehovah het Goddelijk Ware is en door dit het leven van het geloof en van de liefde, is duidelijk.

Dat dit rechtsreeks uit de Heer invloeit en indirect door de geesten en engelen uit Hem, zie nr. 9682.

Evenzo elders bij Jesaja: ‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth zijn tot een kroon van versiering en tot een tulband des sieraads voor de overgeblevenen van Zijn volk en tot een Geest des gerichts voor hem die over het gericht zit en tot een sterkte voor hen’, (Jesaja 28:5,6).

De kroon van versiering staat voor de wijsheid die van het goede is, de tulband des sieraads voor het inzicht dat van het ware is; de Geest des gerichts voor het Goddelijk Ware, want van het gericht wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 2235, 6397, 7206, 8685, 8695, 9260, 9383.

Bij dezelfde: ‘De engel der aangezichten van Jehovah heeft hen bevrijd, vanwege Zijn liefde en goedertierenheid heeft Deze hen verlost; toch zijn zij wederspannig geworden en zij hebben de Geest der heiligheid van Hem verbitterd; vandaar is Hij hun tot een vijand verkeerd.

Hij heeft in het midden van Hem de Geest van Zijn heiligheid gesteld; de Geest van Jehovah heeft Hem geleid’, (Jesaja 63:9,10,11,14); de Geest der heiligheid daar is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, dus het Goddelijk Ware dat uit de Heer is.

De engel der aangezichten is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede, want het aangezicht van Jehovah is de Liefde, de Barmhartigheid en het Goede.

In de Openbaring: ‘De getuigenis van Jezus is de Geest der profetie’, (Openbaring 19:10); de getuigenis van Jezus is het Goddelijk Ware dat is uit Hem en ten aanzien van Hem, nr. 9503.

Bij David: ‘Jehovah God maakt Zijn engelen [hulpvaardige] geesten en Zijn dienaren tot een vlammend vuur’, (Psalm 104:4); de engelen geesten maken, staat voor het opnemen van het Goddelijk Ware; hen tot een vlammend vuur maken, voor het opnemen van het Goddelijk Goede of van de Goddelijke Liefde.

Bij Mattheüs: ‘Johannes zei: Ik doop u met water tot boetedoening; Die echter na mij zal komen, Die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur’, (Mattheüs 3:11); dopen is wederverwekken; met de Heilige Geest, is door het Goddelijk Ware; en met vuur, is uit het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde.

Dat dopen is wederverwekken, zie de nrs. 5120, 9088; en dat het vuur is het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde, nrs. 4906, 5215, 6314, 6832, 6834, 6849, 7324.

Bij Lukas: ‘Indien gij die slecht zijt, aan uw kinderen goede dingen weet te geven, hoeveel te meer zal de Vader Die in de hemel is, de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden’, (Lukas 11:13); de Heilige Geest geven, is verlichten met het Goddelijk Ware en met het leven daaruit begiftigen, namelijk het leven van het inzicht en van de wijsheid.

In de Openbaring: ‘De zeven lampen van vuur brandende voor de troon, zijn de zeven Geesten Gods’, (Openbaring 4:5) en verder: ‘In het midden van de ouderen stond een Lam, hebbende zeven hoornen en zeven ogen, dewelke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden tot de gehele aarde’, (Openbaring 5:6).

Dat de geesten daar niet geesten zijn, blijkt hieruit dat de lampen en de ogen van het Lam, Geesten Gods worden genoemd; de lampen immers zijn de Goddelijke waarheden, nrs. 4638, 7072; de ogen zijn het verstand van het ware en wanneer over de Heer wordt gehandeld, het Goddelijke inzicht en de Goddelijke wijsheid, nrs. 2701, 4403-4421, 4523-4534, 9051; daaruit blijkt dat de Geesten Gods de Goddelijke waarheden betekenen.

Wanneer het dus bekend is, dat de Heilige Geest is het Goddelijk Ware voortgaand uit de Heer, dat het Heilige Zelf is, kan men de Goddelijke zin weten overal waar de Geest Gods en de Heilige Geest wordt genoemd, zoals in de volgende plaatsen, bij Johannes: ‘Ik zal de Vader bidden dat Hij u een andere Parakleet geve, opdat Hij met u blijve tot in het eeuwige; de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, aangezien zij Hem niet ziet, noch Hem kent; gij echter kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn. Ik zal u niet wezen laten.

De Parakleet, de Heilige Geest, Die de Vader zal zenden in Mijn Naam, Die zal u alle dingen leren en zal u indachtig maken alle dingen die Ik u heb gezegd’, (Johannes 14:16-18,26) en elders: ‘Wanneer de Parakleet zal gekomen zijn, Die Ik u zal zenden van de Vader, de Geest der waarheid, Die van de Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen en gij zult getuigen’, (Johannes 15:26); en verder ook: ‘Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik heenga; indien Ik niet zal heengegaan zijn, zo zal de Parakleet niet tot u komen; indien Ik echter zal zijn heengegaan, zo zal Ik Hem tot u zenden’, (Johannes 16:7).

Hieruit blijkt opnieuw, dat het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede, dat de Vader is, de Parakleet en de Heilige Geest is, waarom het ook de Geest der waarheid wordt genoemd; en daarvan wordt gezegd, dat Hij in hem zal blijven, dat Hij alle dingen zal leren, dat Hij van de Heer zal getuigen; van de Heer getuigen is in de geestelijke zin, over Hem leren.

Dat er wordt gezegd de Parakleet, die de Heilige Geest is, wordt gezonden van de Vader in de Naam van de Heer en daarna dat de Heer Zelf Hem zal zenden, komt omdat de Vader betekent het Goddelijke Zelf dat in de Heer is en vandaar dat Hij en de Vader één zijn, zoals de Heer duidelijk zegt bij (Johannes 10:30; 14:9:11).

Bij Mattheüs: ‘Alle zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, de lastering echter van de Geest zal de mensen niet worden vergeven; zo wie een woord zal hebben gezegd tegen de Zoon des Mensen, het zal hem worden vergeven; maar zo wie het zal hebben gezegd tegen de Heilige Geest, het zal hem niet worden vergeven, noch in deze eeuw, noch in de toekomende’, (Mattheüs 12:31,32).

Een woord zeggen tegen de Zoon des Mensen, is tegen het Goddelijk Ware dat nog niet aan het leven van de mens is ingeplant of ingeschreven; dat de Zoon des Mensen het Goddelijk Ware is, zie nr. 9807; maar het zeggen tegen de Heilige Geest, is tegen het Goddelijk Ware dat aan het leven van de mens is ingeplant of ingeschreven, vooral tegen het Goddelijk Ware ten aanzien van de Heer Zelf; iets zeggen tegen dit of dit ontkennen, wanneer het eenmaal erkend is geweest, is de ontwijding en de ontwijding is zodanig, dat zij de innerlijke dingen van de mens geheel en al vernietigt; vandaar wordt er gezegd dat deze zonde niet kan worden vergeven.

Wat ontwijding is, zie de nrs. 3398, 3898, 4289, 4601, 6348, 6960, 6963, 6971, 8394, 8882, 9298.

En bij dezelfde: ‘Jezus zei tot de discipelen: Gaat, doopt in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest’, (Mattheüs 28:19); de Vader daar is het Goddelijke Zelf, de Zoon is dat Goddelijke Zelf in de menselijke vorm en de Heilige Geest is het Goddelijk voortgaande, dus is het één Goddelijke en toch Drievuldig.

Dat de Heer het Goddelijke Zelf onder de menselijke vorm is, leert Hijzelf bij Johannes: ‘Van nu aan hebt gij de Vader gekend en hebt Hem gezien; die Mij ziet, ziet de Vader; Ik in de Vader en de Vader in Mij’, (Johannes 14:7,9,10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl