25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
114. Het ware van het geloof is ook in het Woord aangeduid en uitgebeeld door edelstenen, zoals door die op de borstlap van het gericht en op de schouderbanden van Aärons efod; op de borstlap beeldden goud, hyacint, purper, dubbel gedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen de dingen die van de liefde zijn uit; edelgesteente al die dingen die van het geloof uit de liefde komen; zo is het ook met de twee stenen ter gedachtenis op de schouderbanden van de efod, welke van shoham waren, gezet in gouden kastjes, (Exodus 28:9-22). Wat nog duidelijker wordt gezegd bij Ezechiël, waar sprake is van de mens die de hemelse rijkdommen bezit, de wijsheid en het inzicht:
‘Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werd, waren zij gereed. Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werd’, (Ezechiël 28:12, 13, 15). Eenieder kan het duidelijk zijn, dat met deze woorden de hemelse en geestelijke dingen van het geloof zijn bedoeld, en niet de stenen; ja, elke steen op zichzelf beeldde iets wezenlijks van het geloof uit.