The Bible

 

Jeremia 49:7

Study

       

7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden?

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3268

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3268. Dat de woorden ‘de eerstgeborene van Ismaël, Nevajot en Kedar en Adbeël en Mibsam en Misjma, Doema en Masa, Chadad en Tema, Jetoer, Nafiesj en Keedma’ alle dingen betekenen die tot de geestelijke Kerk behoren, bovenal bij de heidenen, blijkt uit de uitbeeldingen van hen, die genoemd worden, waarvan sommigen in het Woord, voornamelijk in het profetische, vermeld worden, zoals: Nevajot, Kedar, Doema en Tema, en daar dergelijke dingen betekenen, die tot de geestelijke Kerk behoren, vooral bij de heidenen. Bovendien blijkt het duidelijk hieruit, dat het er twaalf zijn en door twaalf worden alle dingen aangeduid die van het geloof zijn, dus van de Kerk, waarover in wat hierna volgt; daarom wordt in het volgende 16de vers gezegd, dat zij twaalf vorsten van hun volken waren. Dat door Nevajot en Kedar de dingen worden uitgebeeld, die tot de geestelijke Kerk behoren, boven al bij de heidenen, namelijk haar goedheden en de daaruit voortvloeiende waarheden, blijkt bij Jesaja:

‘Een hoop kamelen zal u bedekken, de dromedarissen van Midian en Efa; zij allen van Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en zij zullen de lofprijzingen van Jehovah boodschappen. Alle kudden van kleinvee van Kedar zullen tot u vergaderd worden; de rammen van Nevajot zullen u dienen, zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar’, (Jesaja 60:6, 7) waar in de hoogste zin wordt gehandeld over de Heer en in betrekkelijke zin over Zijn rijk; de kudde van kleinvee van Kedar staat voor het geestelijk goede; dat de kudde van kleinvee het geestelijk goede is, zie de nrs. 343, 415, 2566.

De rammen van Nevajot staan voor het geestelijk ware; dat de ram het geestelijk ware is, zie nr. 2833.

Dat Kedar Arabië is, komt duidelijk uit in de volgende plaatsen en dat Arabië Kedar werd genoemd naar de zoon van Ismaël, kan hieruit blijken, dat wat in deze beide verzen vermeld wordt, landen of natiën zijn, alle genoemd naar de zonen of kleinzonen van Abraham, zoals Midian, Efa, Scheba – waarover eerder in de verzen 2, 3, 4 – dus hier Kedar en Nevajot.

Bij Ezechiël:

‘Arabië en alle vorsten van Kedar, dezen waren de kooplieden uwer hand; in lammeren en rammen en bokken, daarin waren zij uw kooplieden’, (Ezechiël 27:21);

hier wordt gehandeld over Tyrus, dat wil zeggen over degenen die in de erkentenissen van het goede en ware zijn; dat Tyrus hen aanduidt, zie nr. 1201. Arabië staat voor het geestelijk goede, de vorsten van Kedar voor de geestelijke waarheden; lammeren, rammen, bokken voor de geestelijke goedheden en waarheden.

Bij Jeremia:

‘Maakt u op, trekt op tot Kedar en verwoest de zonen van het oosten; zij zullen hun tenten en hun kudden van kleinvee nemen, hun gordijnen en al hun vaten en hun kamelen voor zich wegdragen’, (Jeremia 49:28, 29). Hier wordt gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk, onder Kedar en de zonen van het oosten verstaan; de tenten en de kudden van kleinvee staan voor de goedheden van deze Kerk, de gordijnen en de vaten voor haar waarheden. Het zijn de heilige dingen van de eredienst die door de tenten en kudden van kleinvee en door de gordijnen en vaten worden aangeduid, maar al de heilige dingen van de eredienst hebben betrekking op het goede en ware. Diegenen echter die niet in het ware zijn, omdat zij niet in het goede zijn, zijn degenen die uitgebeeld worden door de Arabieren en door de Kedarieten in de woestijn, zoals bij Jesaja:

‘Babel zal niet bewoond worden in der eeuwigheid, de Arabier zal daar niet vertoeven’, (Jesaja 13:20);

bij dezelfde:

‘Laat de woestijn en haar steden verheffen, de dorpen die Kedar bewoont’, (Jesaja 42:11).

Bij Jeremia:

‘Gij hebt voor hen gezeten op de wegen, als een Arabier in de woestijn’, (Jeremia 3:2).

Bij David:

‘Wee mij, daar ik een vreemdeling ben in Mesech, daar ik met de tenten Kedars vertoef’, (Psalm 120:5).

Bij Jesaja:

‘In het woud in Arabië zult gijlieden vernachten, o gij troepen van Dedanieten; komt de dorstige tegemoet met wateren; gij inwoners des lands van Tema, bejegen de zwervende met zijn brood; want zij zullen zwerven voor de zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard, voor de gespannen boog en voor de zwarigheid des krijgs. Want alzo heeft de Heer tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren eens dagloners en al de heerlijkheid van Kedar zal voleindigd worden en het overblijfsel des getals der bogen der sterken der zonen van Kedar’, (Jesaja 21:13-17);

in het woud van Arabië vernachten, staat voor verwoest worden ten aanzien van het ware; de troepen van Dedanieten, voor hen die in de erkentenissen zijn, nrs. 3240, 3241 aan het einde; de inwoners des lands van Tema, voor hen die in het eenvoudig goede zijn, als waarin de rechtschapen heidenen zijn; dat dezen naar Ismaëls zoon Tema genoemd werden, blijkt duidelijk. Kedar staat voor hen die in het eenvoudig ware zijn; ten aanzien van hen wordt gezegd, dat zij zullen zwerven voor de zwaarden en voor de zwarigheid des krijgs, waarmee wordt aangeduid, dat zij de worstelingen van de verzoekingen niet zullen uithouden, omdat zij niet langer in het goede zijn.

Bij Jeremia:

‘Gaat over tot de eilanden der Kittheërs, en ziet, en zendt naar Kedar en merkt er wel op; en ziet of desgelijks geschied zij; of een natie de goden veranderd heeft en dezelve zijn geen goden’, (Jeremia 2:10, 11);

de eilanden van de Kittheërs staan voor hen, die verder van de eredienst verwijderd zijn, dat wil zeggen, voor de heidenen die in het eenvoudig goede en vandaar in het natuurlijk ware zijn, nrs. 1156, 1158;

dat ook Kedar hen aanduidt, blijkt duidelijk.

Bij dezelfde:

‘Ik nam de beker uit de hand van Jehovah en ik gaf te drinken al de natiën, tot welke Jehovah mij gezonden had; en Dedan en Tema en Bus en allen afgesnedenen aan de hoek; en alle koningen van Arabië en alle koningen van het westen die in de woestijn wonen’, (Jeremia 25:17, 23, 24);

hier wordt eveneens gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk en onder verscheidene andere namen worden Tema en Arabië genoemd; hieruit blijkt duidelijk, dat door Tema, zowel als door Arabië, diegenen worden aangeduid die van de geestelijke Kerk zijn; maar aan Arabië worden koningen en ook steden toegeschreven, aan Kedar evenwel vorsten en dorpen. Behalve deze naam wordt ook Duma vermeld bij, (Jesaja 21:11, 12). Dat door deze natiën diegenen worden aangeduid die tot de geestelijke Kerk behoren, komt omdat de Oude Kerk, die geestelijk was, ook bij hen was, nrs. 1238, 2385, maar hun leerstellige en rituele dingen waren verschillend, niettemin waren zij één Kerk, omdat zij niet het geloof maar de naastenliefde tot het wezenlijke maakten. In de loop van de tijd echter ging echter bij het verdwijnen van de naastenliefde ook dat wat tot de Kerk behoorde die bij hen was, verloren, toch bleef het uitbeeldende van de Kerk door middel van hen bestaan, met verscheidenheid, overeenkomstig datgene wat tot de Kerk behoorde die bij hen was. Dit is de reden dat waar zij in het Woord genoemd worden, niet zij zelf worden aangeduid, maar slechts datgene wat tot de Kerk in het algemeen behoort dat daar geweest is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3240

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3240. Dat de woorden ‘en Joksjan verwekte Scheba en Dedan’ de afleidingen van het eerste erfdeel betekenen, blijkt uit de uitbeelding van Joksjan en van zijn zonen Scheba en Dedan, waarover in wat volgt. Daar hier louter namen voorkomen en daarmee de staten en afleidingen van de geestelijke Kerk van de Heer worden aangeduid, moet gezegd worden, hoe het daarmee in het algemeen gesteld is. De hemelse Kerk verschilt hierin van de geestelijke Kerk, dat zij die van de hemelse Kerk zijn en hemelsen worden genoemd, in de liefde zijn, namelijk in het goede en ware daarvan; maar zij die van de geestelijke Kerk zijn en geestelijken worden genoemd, zijn in het geloof, namelijk in het goede en ware daarvan. Het goede dat de hemelsen hebben, behoort tot de liefde tot de Heer en het ware dat zij hebben behoort tot de liefde jegens de naaste. Het goede echter dat de geestelijken hebben, behoort tot de naastenliefde jegens de naaste en het ware dat zij hebben, behoort tot het geloof, voor zover dit ware de leer ten aanzien van de naastenliefde is. Hieruit kan blijken, dat het geestelijk rijk van de Heer zowel als Zijn hemels rijk, het goede en ware heeft, maar met veel verschil. Verder moet men weten, dat degenen die in deze rijken zijn, onderling onderscheiden worden door het goede en ware, want er zijn er die meer in het goede, anderen die meer in het ware zijn; hieruit nu komen de afleidingen voort, namelijk de afleidingen van het goede en de afleidingen van het ware. Het zijn de afleidingen van het goede in het geestelijk rijk van de Heer, die worden uitgebeeld door de zonen van Joksjan, waarover in dit vers gehandeld wordt; maar het zijn de afleidingen van het ware daar, die worden uitgebeeld door de zonen van Midian, waarover in het volgende vers. Daar er nu twee klassen van geestelijken zijn, namelijk diegenen die meer in het goede en diegenen die meer in het ware zijn, hebben zij daarom tweeërlei leerstellige dingen, namelijk leerstellige dingen van de naastenliefde en leerstellige dingen van het geloof; de leerstellige dingen van de naastenliefde voor hen die in het goede van het geloof zijn en hier worden aangeduid door de zonen van Joksjan, maar de leerstellige dingen van het geloof, dus zij die in het ware van het geloof zijn worden door de zonen van Midian aangeduid. Scheba en Dedan zijn diegenen die de eerste klasse uitmaken, dat wil zeggen die in het geestelijk rijk van de Heer in het goede van het geloof zijn en de leerstellige dingen van de naastenliefde hebben.. Vandaar worden door Scheba en Dedan de erkentenissen van hemelse dingen aangeduid, of wat hetzelfde is, zij die in de erkentenissen van de hemelse dingen zijn, dat wil zeggen, zij die in de leerstellige dingen van de naastenliefde zijn, want de leerstellige dingen zijn de erkentenissen, en het hemelse dat de geestelijke mens heeft, behoort tot de naastenliefde. Dat Scheba en Dedan dezen zijn, werd in het eerste deel aangetoond, nrs. 117, 1168, 1171, 1172, maar daar zijn Scheba en Dedan de achterkleinzonen van Cham en worden zij de zonen van Rama genoemd. Maar men moet weten dat Cham, evenals ook Jafet en Sem, nooit bestaan hebben, maar dat zij, die tot de Kerk na de vloed, Noach genaamd, behoorden, onderscheiden werden in drie klassen ten aanzien van de goedheden en waarheden; deze klassen werden genoemd in de nrs. 736, 1062, 1065, 1140, 1141, 1162 en nog hier en daar elders. Toch waren er natiën, die zo genoemd werden, maar zij kwamen uit anderen voort, zoals hier duidelijk blijkt, dat Scheba en Dedan voortkwamen uit Joksjan, de zoon van Abraham uit Ketoera. Dat Scheba diegenen zijn die in de erkentenissen zijn van de hemelse dingen, dus in het goede van het geloof, blijkt uit de in nr. 117, 1171 aangehaalde plaatsen; en dat Dedan een soortgelijke betekenis heeft, uit de in nr. 1172 aangehaalde plaatsen en verder ook uit het volgende bij Jesaja:

‘De profetie aangaande Arabië: In het woud van Arabië zult gijlieden overnachten, benden van Dedanieten; komt de dorstige tegemoet met wateren; gij inwoners des lands van Tema, bejegen met zijn brood de zwerver; want zij zullen zwerven voor de zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard’, (Jesaja 21:13, 14);

in het woud overnachten, staat voor verlaten worden ten aanzien van het goede, want Arabië zijn degenen die in de hemelse dingen zijn, dat wil zeggen die in de goedheden van het geloof zijn; hier wil ’in het woud overnachten’ zeggen, niet langer in de goedheden zijn, vandaar verlating, hetgeen ook beschreven wordt door ‘zwerven voor de zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard’. De hemelse dingen, dat wil zeggen de goedheden van het geloof, of wat hetzelfde is, de werken van de naastenliefde, die zij hebben, worden aangeduid door ‘de dorstige wateren tegemoet dragen, en met brood de zwerver bejegenen’.

Bij Jeremia:

‘Ik nam de beker van de hand van Jehovah en ik gaf te drinken al de natiën, tot welke Jehovah mij gezonden had, Jeruzalem en de steden van Jehudah en haar koningen en haar vorsten, om die over te geven aan verlating; Farao, de koning van Egypte en zijn knechten en zijn vorsten en al zijn volk; alle koningen van Tyrus en alle koningen van Sidon; Dedan en Tema en Bus en allen die aan de hoek afgesneden zijn; alle koningen van Simri en alle koningen van Elam en alle koningen van Medië; en alle koningen van het noorden’, (Jeremia 25:17-19, 22, 23, 25, 26);

hier wordt eveneens over de verlating van de geestelijk Kerk gehandeld en de verschillende dingen van die Kerk worden in volgorde opgesomd en aangeduid door: Jeruzalem, de steden van Jehudah, Egypte, Tyrus, Sidon, Dedan, Tema, Bus, Simri, Elam, Medië.

Bij Ezechiël:

‘Scheba en Dedan en de kooplieden van Tharschisch en al hun jonge leeuwen zullen tot u zeggen: Komt gij, om buit te buiten, hebt gij uw vergadering vergaderd om roof te roven, om zilver en goud weg te voeren, om vee en have weg te nemen, om een grote buit te buiten’, (Ezechiël 38:13);

hier wordt over Gog gehandeld, door wie de van de innerlijke gescheiden uiterlijke eredienst wordt aangeduid, die afgodisch is, nr. 1151; Scheba en Dedan staan voor de innerlijke dingen van de eredienst, namelijk voor de goedheden van het geloof; Tharschisch voor de overeenstemmende uiterlijke eredienst: zilver, goud, vee, buit – die Gog, of de van de innerlijke gescheiden uiterlijke eredienst wil wegnemen – zijn de erkentenissen van het goede en ware waarvoor zij strijden en welke diegenen verdedigen, die Scheba en Dedan zijn, waarom zij jonge leeuwen worden genoemd. In de eigenlijke zin zijn Scheba diegenen die in de erkentenissen van het goede zijn, Dedan diegenen, die in de erkentenissen van het ware uit het goede zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl