The Bible

 

Jeremia 49:27

Study

       

27 En Ik zal een vuur aansteken in den muur van Damaskus, en het zal Benhadads paleizen verteren.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3268

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3268. Dat de woorden ‘de eerstgeborene van Ismaël, Nevajot en Kedar en Adbeël en Mibsam en Misjma, Doema en Masa, Chadad en Tema, Jetoer, Nafiesj en Keedma’ alle dingen betekenen die tot de geestelijke Kerk behoren, bovenal bij de heidenen, blijkt uit de uitbeeldingen van hen, die genoemd worden, waarvan sommigen in het Woord, voornamelijk in het profetische, vermeld worden, zoals: Nevajot, Kedar, Doema en Tema, en daar dergelijke dingen betekenen, die tot de geestelijke Kerk behoren, vooral bij de heidenen. Bovendien blijkt het duidelijk hieruit, dat het er twaalf zijn en door twaalf worden alle dingen aangeduid die van het geloof zijn, dus van de Kerk, waarover in wat hierna volgt; daarom wordt in het volgende 16de vers gezegd, dat zij twaalf vorsten van hun volken waren. Dat door Nevajot en Kedar de dingen worden uitgebeeld, die tot de geestelijke Kerk behoren, boven al bij de heidenen, namelijk haar goedheden en de daaruit voortvloeiende waarheden, blijkt bij Jesaja:

‘Een hoop kamelen zal u bedekken, de dromedarissen van Midian en Efa; zij allen van Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en zij zullen de lofprijzingen van Jehovah boodschappen. Alle kudden van kleinvee van Kedar zullen tot u vergaderd worden; de rammen van Nevajot zullen u dienen, zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar’, (Jesaja 60:6, 7) waar in de hoogste zin wordt gehandeld over de Heer en in betrekkelijke zin over Zijn rijk; de kudde van kleinvee van Kedar staat voor het geestelijk goede; dat de kudde van kleinvee het geestelijk goede is, zie de nrs. 343, 415, 2566.

De rammen van Nevajot staan voor het geestelijk ware; dat de ram het geestelijk ware is, zie nr. 2833.

Dat Kedar Arabië is, komt duidelijk uit in de volgende plaatsen en dat Arabië Kedar werd genoemd naar de zoon van Ismaël, kan hieruit blijken, dat wat in deze beide verzen vermeld wordt, landen of natiën zijn, alle genoemd naar de zonen of kleinzonen van Abraham, zoals Midian, Efa, Scheba – waarover eerder in de verzen 2, 3, 4 – dus hier Kedar en Nevajot.

Bij Ezechiël:

‘Arabië en alle vorsten van Kedar, dezen waren de kooplieden uwer hand; in lammeren en rammen en bokken, daarin waren zij uw kooplieden’, (Ezechiël 27:21);

hier wordt gehandeld over Tyrus, dat wil zeggen over degenen die in de erkentenissen van het goede en ware zijn; dat Tyrus hen aanduidt, zie nr. 1201. Arabië staat voor het geestelijk goede, de vorsten van Kedar voor de geestelijke waarheden; lammeren, rammen, bokken voor de geestelijke goedheden en waarheden.

Bij Jeremia:

‘Maakt u op, trekt op tot Kedar en verwoest de zonen van het oosten; zij zullen hun tenten en hun kudden van kleinvee nemen, hun gordijnen en al hun vaten en hun kamelen voor zich wegdragen’, (Jeremia 49:28, 29). Hier wordt gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk, onder Kedar en de zonen van het oosten verstaan; de tenten en de kudden van kleinvee staan voor de goedheden van deze Kerk, de gordijnen en de vaten voor haar waarheden. Het zijn de heilige dingen van de eredienst die door de tenten en kudden van kleinvee en door de gordijnen en vaten worden aangeduid, maar al de heilige dingen van de eredienst hebben betrekking op het goede en ware. Diegenen echter die niet in het ware zijn, omdat zij niet in het goede zijn, zijn degenen die uitgebeeld worden door de Arabieren en door de Kedarieten in de woestijn, zoals bij Jesaja:

‘Babel zal niet bewoond worden in der eeuwigheid, de Arabier zal daar niet vertoeven’, (Jesaja 13:20);

bij dezelfde:

‘Laat de woestijn en haar steden verheffen, de dorpen die Kedar bewoont’, (Jesaja 42:11).

Bij Jeremia:

‘Gij hebt voor hen gezeten op de wegen, als een Arabier in de woestijn’, (Jeremia 3:2).

Bij David:

‘Wee mij, daar ik een vreemdeling ben in Mesech, daar ik met de tenten Kedars vertoef’, (Psalm 120:5).

Bij Jesaja:

‘In het woud in Arabië zult gijlieden vernachten, o gij troepen van Dedanieten; komt de dorstige tegemoet met wateren; gij inwoners des lands van Tema, bejegen de zwervende met zijn brood; want zij zullen zwerven voor de zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard, voor de gespannen boog en voor de zwarigheid des krijgs. Want alzo heeft de Heer tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren eens dagloners en al de heerlijkheid van Kedar zal voleindigd worden en het overblijfsel des getals der bogen der sterken der zonen van Kedar’, (Jesaja 21:13-17);

in het woud van Arabië vernachten, staat voor verwoest worden ten aanzien van het ware; de troepen van Dedanieten, voor hen die in de erkentenissen zijn, nrs. 3240, 3241 aan het einde; de inwoners des lands van Tema, voor hen die in het eenvoudig goede zijn, als waarin de rechtschapen heidenen zijn; dat dezen naar Ismaëls zoon Tema genoemd werden, blijkt duidelijk. Kedar staat voor hen die in het eenvoudig ware zijn; ten aanzien van hen wordt gezegd, dat zij zullen zwerven voor de zwaarden en voor de zwarigheid des krijgs, waarmee wordt aangeduid, dat zij de worstelingen van de verzoekingen niet zullen uithouden, omdat zij niet langer in het goede zijn.

Bij Jeremia:

‘Gaat over tot de eilanden der Kittheërs, en ziet, en zendt naar Kedar en merkt er wel op; en ziet of desgelijks geschied zij; of een natie de goden veranderd heeft en dezelve zijn geen goden’, (Jeremia 2:10, 11);

de eilanden van de Kittheërs staan voor hen, die verder van de eredienst verwijderd zijn, dat wil zeggen, voor de heidenen die in het eenvoudig goede en vandaar in het natuurlijk ware zijn, nrs. 1156, 1158;

dat ook Kedar hen aanduidt, blijkt duidelijk.

Bij dezelfde:

‘Ik nam de beker uit de hand van Jehovah en ik gaf te drinken al de natiën, tot welke Jehovah mij gezonden had; en Dedan en Tema en Bus en allen afgesnedenen aan de hoek; en alle koningen van Arabië en alle koningen van het westen die in de woestijn wonen’, (Jeremia 25:17, 23, 24);

hier wordt eveneens gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk en onder verscheidene andere namen worden Tema en Arabië genoemd; hieruit blijkt duidelijk, dat door Tema, zowel als door Arabië, diegenen worden aangeduid die van de geestelijke Kerk zijn; maar aan Arabië worden koningen en ook steden toegeschreven, aan Kedar evenwel vorsten en dorpen. Behalve deze naam wordt ook Duma vermeld bij, (Jesaja 21:11, 12). Dat door deze natiën diegenen worden aangeduid die tot de geestelijke Kerk behoren, komt omdat de Oude Kerk, die geestelijk was, ook bij hen was, nrs. 1238, 2385, maar hun leerstellige en rituele dingen waren verschillend, niettemin waren zij één Kerk, omdat zij niet het geloof maar de naastenliefde tot het wezenlijke maakten. In de loop van de tijd echter ging echter bij het verdwijnen van de naastenliefde ook dat wat tot de Kerk behoorde die bij hen was, verloren, toch bleef het uitbeeldende van de Kerk door middel van hen bestaan, met verscheidenheid, overeenkomstig datgene wat tot de Kerk behoorde die bij hen was. Dit is de reden dat waar zij in het Woord genoemd worden, niet zij zelf worden aangeduid, maar slechts datgene wat tot de Kerk in het algemeen behoort dat daar geweest is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #414

Study this Passage

  
/ 10837  
  

414. Dat een tent bewonen het heilige van de liefde betekent, blijkt uit de betekenis van tenten in het Woord, zoals bij David:

‘Jehovah, wie zal verkeren in Uw tent, wie zal wonen op de berg van Uw heiligheid? Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die in zijn hart de waarheid spreekt’, (Psalm 15:1, 2);

alwaar het wonen in de tent of op de berg der heiligheid beschreven wordt door de heilige dingen van de liefde, welke zijn oprecht wandelen en gerechtigheid doen.

Bij dezelfde:

‘Hun richtsnoer ging uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde van de wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon’, (Psalm 19:5);

alwaar de zon voor de liefde staat.

Bij dezelfde:

‘Ik zal in Uw tent verkeren in eeuwigheden, ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene van Uw vleugelen’, (Psalm 61:5);

hier staat tent voor het hemelse, het verborgene van Uw vleugelen voor het geestelijke daaruit.

Bij Jesaja:

‘De troon is bevestigd door barmhartigheid, en op dezelve zit een in waarheid, in de tent van David, een, die oordeelt en het recht zoekt, en de gerechtigheid bespoedigt’, (Jesaja 16:5);

ook hier staat tent voor het heilige van de liefde, zoals is aangegeven door naar het recht oordelen en de gerechtigheid bespoedigen.

Bij dezelfde:

‘Schouwt Zion aan, de stad van ons vaststaand feest; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent die niet verplaatst zal worden’, (Jesaja 33:20);

alwaar sprake is van het hemelse Jeruzalem.

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ziet, Ik zal de gevangenis van de tenten van Jakob wenden, en Mij over zijn woningen ontfermen, en de stad zal herbouwd worden op haar heuvel’, (Jeremia 30:18);

de gevangenschappen van de tenten voor de verwoesting van de hemelse dingen, of van de heilige dingen van de liefde.

Bij Amos:

‘Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weer opbouwen en Ik zal haar scheuren dichten, en wat aan haar afgebroken is, weer oprichten, en zal ze bouwen als in de dagen van eeuwigheid’, (Amos 9:11);

alwaar hut ook voor het hemelse en de heilige dingen staat.

Bij Jeremia:

‘Verwoest is het ganse land, in haast zijn Mijn tenten verwoest, Mijn gordijnen in een ogenblik’, (Jeremia 4:20);

en elders:

‘Mijn tent is verwoest, en al Mijn banden zijn verscheurd, Mijn zonen zijn van Mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er is niemand meer die Mijn tent uitspant, en Mijn gordijnen opricht’, (Jeremia 10:20);

alwaar de tent voor de hemelse dingen, de gordijnen en de banden voor de geestelijke dingen, die daaruit voortkomen, staan.

Bij dezelfde:

‘Zij zullen hun tenten en hun kudden nemen, hun gordijnen en al hun vaatwerk en kamelen voor zich wegnemen’, (Jeremia 49:29);

alwaar sprake is van Arabië en van de zonen van het oosten, die hen uitbeelden die het hemelse of heilige bezitten.

Bij dezelfde:

‘De Heer heeft Zijn grimmigheid in de tent van de dochter Zion uitgestort als een vuur’, (Klaagliederen 2:4);

voor de verwoesting van de hemelse of heilige dingen van het geloof. Dat de tent voor de hemelse en de heilige dingen van de liefde genomen wordt, vind hierin zijn oorzaak, dat de mensen vroeger de heilige eredienst in hun tenten hielden; toen zij echter de tenten door onheilige diensten begonnen te ontwijden, werd de tabernakel en later de tempel gebouwd; wat dan ook de tabernakel en later de tempel betekende, dat betekende ook de tenten. Een heilig mens werd daarom een tent genoemd, voorts een tabernakel, alsmede een tempel van de Heer. Dat tent, tabernakel en tempel hetzelfde betekenen, blijkt bij David:

‘Een ding heb ik van Jehovah begeerd, dat zal ik zoeken; dat ik al de dagen van mijn leven mocht wonen in het huis van Jehovah, om Jehovah in liefelijkheid te aanschouwen en te bezoeken ’s morgens in Zijn tempel, want Hij zal mij versterken in Zijn hut, ten dage van het kwade. Hij zal mij verbergen in het verborgene van Zijn tent; op een rotssteen zal Hij mij verhogen, en nu zal mijn hoofd verhoogd worden tegen mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden met geschal’, (Psalm 27:4, 5, 6);

In de hoogste zin is de Heer naar Zijn menselijk wezen genomen, tent, tabernakel, tempel, vandaar werd ieder hemels mens, alsmede al het hemelse en heilige zo genoemd, en omdat de Oudste Kerk meer dan de volgende door de Heer werd bemind, en voorts omdat zij onder elkaar alleen of in familiekring leefden, en zo’n heilige eredienst in hun tenten hielden, daarom werden de tenten heiliger gehouden dan de tempel, die ontwijd werd; ter nagedachtenis werd daarom het Loofhuttenfeest, als men de oogst van het land binnengehaald had, ingesteld, zodat zij op dat feest zoals de Oudsten in hutten zouden wonen, (Leviticus 23:39-44; Deuteronomium 16:13; Hosea 12:10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl