The Bible

 

Hosea 4

Study

   

1 Hoort des HEEREN woord, gij kinderen Israels! want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, en geen weldadigheid, en geen kennis van God in het land is;

2 Maar vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.

3 Daarom zal het land treuren, en een iegelijk, die daarin woont, kwelen, met het gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels; ja, ook de vissen der zee zullen weggeraapt worden.

4 Doch niemand twiste noch bestraffe iemand; want uw volk is als die met den priester twisten.

5 Daarom zult gij vallen bij dag, ja, zelfs de profeet zal met u vallen bij nacht; en Ik zal uw moeder uitroeien.

6 Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; dewijl gij de kennis verworpen hebt, heb Ik u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; dewijl gij de wet uws Gods vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten.

7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen.

8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, een ieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid.

9 Daarom, gelijk het volk, alzo zal de priester zijn; en Ik zal zijn wegen over hem bezoeken, en zijn handelingen hem vergelden.

10 En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte; want zij hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen.

11 Hoererij, en wijn, en most neemt het hart weg.

12 Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren.

13 Op de hoogten der bergen offeren zij, en op de heuvelen roken zij, onder een eik, en populier, en iepeboom, omdat derzelver schaduw goed is; daarom hoereren uw dochteren, en uw bruiden bedrijven overspel.

14 Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uw bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, dat geen verstand heeft zal omgekeerd worden.

15 Zo gij, o Israel! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft.

16 Want Israel is onbandig, als een onbandige koe; nu zal hen de HEERE weiden, als een lam in de ruimte.

17 Efraim is vergezeld met de afgoden; laat hem varen.

18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niet dan hoereren; hun schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft.

19 Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, en zij zullen beschaamd worden vanwege hun offeranden.

   

From Swedenborg's Works

 

Ware Christelijke Religie #376

Study this Passage

  
/ 853  
  

376. Dat de naastenliefde en het geloof de mens hoegenaamd van geen nut zijn, wanneer zij alleen maar in één halfrond van zijn lichaam, dat wil zeggen, in zijn hoofd hangen, en niet bevestigd zijn in werken, blijkt uit duizend plaatsen in het Woord, waaruit ik alleen de volgende zal aanvoeren: ‘Iedere boom die geen goede vrucht maakt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen’, (Mattheüs 7:19-20, 21); ‘Die in de goede aarde gezaaid is, deze is het, die het Woord hoort en daarop merkt, en vrucht draagt en maakt’; ‘Toen Jezus deze dingen gezegd had, riep Hij uit: Die oren heeft om te horen, die hore’, (Mattheüs 13:3-9, 23, 43);

‘Jezus zei: Mijn moeder en Mijn broeders zijn deze, die het Woord Gods horen en datzelve doen’, (Lucas 8:21).

‘Wij weten dat God de zondaars niet hoort, maar zo iemand God vereert en Zijn wil doet, die hoort Hij’, (Johannes 9:31);

‘Indien u deze dingen weet, zalig bent u, zo gij deze doet’, (Johannes 13:17);

‘Die Mijn geboden heeft en dezelve doet, die is het, die Mij liefheeft; en Ik zal hem liefhebben en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren, en Ik zal tot hem komen en Ik zal woning bij hem maken’, (Johannes 14:15-21, 23);

‘Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt’, (Johannes 15:8, 16);

‘Niet de hoorders van de wet worden door God gerechtvaardigd, maar de daders van de wet’, (Romeinen 2:13; Jacobus 1:22);

‘God zal in de dag van de toorn en van het rechtvaardige oordeel eenieder vergelden naar zijn werken’, (Romeinen 2:5-6);

‘Wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat eenieder zal wegdragen hetgeen hij door het lichaam gedaan heeft naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’, (2 Corinthen 5:10); ‘De Zoon des Mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, en alsdan zal Hij eenieder vergelden naar zijn daden’, (Mattheüs 16:27);

‘Ik hoorde een stem uit de hemel, zeggende: Zalig zijn de doden die in de Heer sterven, van nu aan; de Geest zegt: Opdat zij rusten mogen van hun arbeid, hun werken volgen met hen’, (Apocalyps 14:13);

‘Een boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in het boek geschreven was, allen naar hun werken’, (Apocalyps 20:12-13);

‘Ziet, Ik kom haastelijk, en Mijn loon is met Mij, om eenieder te geven naar zijn werk’, (Apocalyps 22:12);

‘Jehovah wiens ogen open zijn over alle wegen van de mensen, om eenieder te geven naar zijn wegen, en naar de vrucht van zijn werken’, (Jeremia 32:19);

‘Ik zal bezoeken naar zijn wegen en zijn werken hem vergelden’, (Hosea 4:9);

‘Jehovah heeft naar onze wegen, en naar onze werken met ons gedaan’, (Zacharia 1:6),

behalve op duizenden andere plaatsen. Hieruit kan blijken, dat de naastenliefde en het geloof geen naastenliefde en geen geloof zijn, voordat zij in de werken zijn, en dat ze, wanneer ze alleen maar boven de werken zijn in een uitspansel of in het gemoed, zijn zoals beelden van een tabernakel of van een tempel in de lucht, wat niets anders dan luchtverschijnselen zijn en vanzelf verdwijnen; en dat zij zijn zoals schilderingen op papier, dat de motten verteren, alsmede, dat zij zijn zoals woningen boven op het dak, waar geen slaapplaats is, en niet in huis. Hieruit kan men nu zien, dat de naastenliefde en het geloof vergankelijke dingen zijn, zolang zij alleen maar in het gemoed zijn, wanneer zij niet, zo het mogelijk is, in de werken bepaald worden en daarin tezamen bestaan.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.