The Bible

 

Genesis 24:18

Study

       

18 En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet haar kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3067

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3067. Dat de woorden ‘en het zij, dat het meisje, tot wie ik zeg’ de aandoening betekenen, waarin onschuld is, blijkt uit de betekenis van het meisje. In het Woord worden de aandoeningen van het goede en ware, kleine kinderen genoemd en ook meisjes, maagden en dochters, maar overal met een onderscheid al naar de staat. Wanneer dochter wordt gezegd, wordt de aandoening in het algemeen aangeduid; wanneer echter maagd wordt gezegd, wordt de aandoening aangeduid waarin naastenliefde is; wanneer daarentegen meisje wordt gezegd, wordt de aandoening aangeduid, waarin onschuld is, omdat de meisjesleeftijd dicht bij de kindsheid ligt en die is in de innerlijke zin de onschuld. Evenzo is het gesteld met jongen of jongetje en dat daarmee de staat wordt aangeduid, waarin onschuld is, zie nr. 430.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #430

Study this Passage

  
/ 10837  
  

430. Knaapje of klein jongske betekent onschuld in het Woord, maar ook naastenliefde, want er bestaat geen ware onschuld zonder naastenliefde, en geen ware naastenliefde zonder onschuld. Er zijn drie graden van onschuld, die in het Woord worden onderscheiden door zuigelingen, kinderen en knaapjes; en daar ware onschuld onbestaanbaar is zonder ware liefde en naastenliefde, worden door deze drie, namelijk door de zuigelingen, kinderen en knaapjes, ook de drie graden van liefde aangeduid, te weten de tedere liefde als die van een zuigeling tot de moeder of de voedster, de liefde als die van het kind tot de ouders; en de naastenliefde als die van het knaapje tot de leermeester; zoals bij Jesaja:

‘De wolf zal met het lam verkeren, en het luipaard bij de geitenbok neerliggen, en het kalf en de jonge leeuw, en het mestvee tezamen, en een klein jongske zal ze leiden’, (Jesaja 11:6);

waar lam, geitenbok en kalf voor de drie graden van de liefde en de onschuld staan; wolf, luipaard en jonge leeuw voor het tegenovergestelde; klein jongske voor de naastenliefde.

Bij Jeremia:

‘Gij doet een groot kwaad tegen uw zielen, dat gij u uitroeit de man en zijn vrouw, het kind en de zuigeling uit het midden van Juda, zodat gij u geen overblijfsel overliet’, (Jeremia 44:7);

de man en zijn vrouw voor het verstaan van het ware en het willen van het goede; kind en zuigeling voor de eerste graden van de liefde. Dat kind en knaapje onschuld en naastenliefde is, blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer bij Lukas:

‘Zij brachten de kinderkens tot Jezus, opdat Hij die zou aanraken; Hij zei: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet, want hunner is het Koninkrijk Gods; voorwaar Ik zeg u: zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een knaap, die zal het geenszins binnengaan’, (Lukas 18:15, 16, 17). De Heer Zelf wordt kind of knaapje genoemd, (Jesaja 9:5);

omdat Hij de Onschuld Zelf en de Liefde Zelf is; en Hij heet daar Wonderlijk, Raad, God, Held, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl