The Bible

 

Genesis 20:12

Study

       

12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2574

Study this Passage

  
/ 10837  
  

2574. Dat de woorden ‘En tot Sarah zei hij’ de innerlijke gewaarwording vanuit het geestelijk ware betekenen, blijkt uit de uitbeelding van Sarah als echtgenote, namelijk het Goddelijk geestelijk ware, waarover in nr. 2507 en van dezelfde als zuster, namelijk het redelijk ware, waarover in nr. 2508;

en uit de betekenis van zeggen, namelijk gewaarworden, waarover in nr. 2506. Hier wordt Sarah genoemd als echtgenote, daarna als zuster; als echtgenote, daar zij wordt teruggegeven, nr. 2569; als zuster, daar er gezegd wordt ‘ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven’ en wat gezegd werd door Abimelech, werd door Sarah waargenomen in die staat; daarom wordt ‘door het zeggen tot Sarah’ het gewaarworden vanuit het geestelijk ware aangeduid. Dat deze dingen dieper verborgenheden in zich sluiten dan bevattelijk kan worden uitgelegd, blijkt duidelijk; en wanneer zij ook maar slechts enigermate werden uitgelegd, zou het noodzakelijk zijn, eerst vele dingen te verklaren die tot dusver nog onbekend zijn; zo bijvoorbeeld wat het geestelijk ware is; wat innerlijke gewaarwording vanuit het geestelijk ware; dat de Heer alleen innerlijke gewaarwording uit het geestelijk ware had; dat de Heer evenals Hij het redelijk ware in het redelijk goede plantte, zo ook het geestelijk ware in het hemels goede, en zo dus voortdurend het Menselijke in het Goddelijke, opdat er in elk ding afzonderlijk een huwelijk zou zijn van het Menselijke met het Goddelijke en van het Goddelijke met het Menselijke. Deze dingen en nog veel meer moeten hieraan voorafgaan, alvorens de dingen die in dit vers zijn, begrijpelijk kunnen worden verklaard. Deze dingen liggen voornamelijk binnen het bereik van het gemoed van de engelen, die in het inzicht van dergelijke dingen zijn en voor wie de innerlijke zin van het Woord bestemd is. Deze dingen worden voor hen uitgebeeld op hemelse wijze, en hierdoor, en ook door de dingen die in dit hoofdstuk voorkomen, wordt het ingegeven, hoe de Heer het menselijke, dat Hij van de moeder had, geleidelijk afwierp, totdat Hij tenslotte niet langer haar zoon was – dat Hij haar ook niet als moeder erkende, blijkt duidelijk bij, (Mattheüs 12:46-49; Markus 3:31-35; Lukas 8:20, 21; Johannes 2:4) – en hoe Hij het Menselijke uit eigen macht Goddelijk maakte, totdat Hij één was met de Vader, zoals Hijzelf leert bij, (Johannes 14:6, 8-11 en elders). Deze dingen worden door de Heer door middel van myriaden voorstellingen en uitbeeldingen, die alle onuitsprekelijk zijn, aan de engelen in een helder licht getoond; dit komt, zoals gezegd, omdat deze dingen in het bereik van hun gemoed vallen en wanneer zij daarin zijn, zijn zij in de zaligheid van hun inzicht en in het geluk van hun wijsheid; en bovendien worden, daar er engelen zijn die, toen zij mensen waren, een voorstelling van het Menselijk van de Heer hadden opgevat als van het menselijke bij een ander mens, opdat zij in het andere leven met de hemelse engelen tezamen kunnen zijn – want de voorstellingen, die ingegeven zijn door de aandoening van het goede, verbinden in het andere leven – dergelijke opvattingen door de innerlijke zin van het Woord verstrooid en op deze wijze worden zij vervolmaakt. Hieruit kan blijken, hoe groot de waarde van de dingen die in de innerlijke zin van het Woord liggen, voor de engelen is, hoewel die dingen voor de mens misschien als van weinig gewicht toeschijnen; de mens is immers in zo’n duistere voorstelling van dergelijke dingen dat het nauwelijks een voorstelling is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl