The Bible

 

Ezechiël 7:23

Study

       

23 Maak een keten; want het land is vol van bloedgerichten, en de stad is vol van geweld.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8211

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8211. En het was in de morgenwake, dat dit de staat van de donkerheid en van de ondergang betekent van hen die in het valse vanuit het boze waren en de staat van verlichting en de zaliging van hen die in het ware vanuit het goede waren, staat vast uit de betekenis van de morgenwake, namelijk de staat van verlichting en zaliging en in de tegengestelde zin de staat van donkerheid en ondergang.

De oorzaak dat de morgenwake dit betekent, is dat de staten van het geloof en van de liefde in het andere leven, zich gedragen zoals de tijden van het etmaal in de wereld, namelijk zoals: morgen, middag, avond en nacht; en daarom stemmen die ook overeen, nrs. 2788, 5672, 5962, 6110, ook wisselen de staten bijna eender; het einde en de aanvang van die wisselingen is de morgen en in het bijzonder de ochtendschemering, want dan eindigt de nacht en begint de dag.

In die staat, waarmee de morgen overeenstemt, vangt de verlichting bij de goeden aan ten aanzien van de geloofswaarheden en de verwarming ten aanzien van de dingen die van de naastenliefde zijn; en omgekeerd; want dan vindt de overschaduwing plaats bij de bozen door de valsheden en worden zij koud door de boosheden; dus is de morgen voor dezen de staat van donkerheid en ondergang en voor de goeden de staat van verlichting en zaliging.

Uit deze hemelse staten ontstaan de staten van licht en warmte en ook de staten van donkerheid en koude op aarde, die ieder jaar en iedere dag worden afgewisseld; want alles wat in de natuurlijke wereld ontstaat, ontleent zijn opkomst en oorzaak aan de dingen die in de geestelijke wereld ontstaan, aangezien de gehele natuur niets anders is dan het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer, nrs. 3483, 4939, 5173, 5962; vandaar de overeenstemmingen.

De wisselingen van licht en schaduw en ook van warmte en koude op aarde, zijn weliswaar uit de zon, namelijk uit het verschil van haar hoogten ieder jaar en iedere dag en in de streken van de aarde; maar deze oorzaken, die de naaste en in de natuurlijke wereld zijn, zijn geschapen volgens de dingen die in de geestelijke wereld zijn, zoals door haar eerdere oorzaken; de bewerksters van de latere oorzaken die in de natuurlijke wereld ontstaan; want er is in het natuurlijke nooit iets dat in de orde is, dat niet de oorzaak en de opkomst ontleent aan het geestelijke, dat wil zeggen, door het geestelijke aan het Goddelijke.

Omdat de morgen de aanvang van de verlichting en van de zaliging betekent met betrekking tot de goeden en de aanvang van de donkerheid en van de ondergang met betrekking tot de bozen, wordt daarom hier gezegd dat Jehovah in de morgenwake heenzag tot het kamp van de Egyptenaren en dat verstoorde en toen het rad van de wagens heenbewoog en hen uitstootte in het midden van de zee; en omgekeerd, dat Hij de zonen Israëls zaligde.

Hieruit kan nu vaststaan wat er in de geestelijke zin wordt aangeduid met deze teksten in het Woord die volgen, bij Jesaja: ‘In de dag zult gij uw plant doen groeien en in de morgen uw zaad bloeien’, (Jesaja 17:11).

Bij dezelfde: ‘Omstreeks de tijd van de avond, ziet, is er schrik, voordat de morgen is, is hij er niet’, (Jeremia 17:14).

Bij dezelfde: ‘Jehovah, wees hun arm iedere morgen, ook ons heil ten tijde van de benauwdheid’, (Jesaja 33:2).

Bij Ezechiël: ‘Zo zei de Heer Jehovih: ‘Een boze, een enkel boze, ziet, het komt, het einde komt, het komt, het einde, de morgen komt over u, gij bewoner des lands, nabij is de dag van het tumult’, (Ezechiël 7:5-7).

Bij Hosea: ‘Zo heeft Bethel u gedaan, vanwege de boosheid van uw boosheid, in de morgenstond zal uitroeiende de koning Israëls uitgeroeid worden’, (Hosea 10:15).

Bij David: ‘Doe mij onder de morgenstond Uw barmhartigheid horen, bevrijd mij van mijn vijanden, Jehovah’, (Psalm 143:8,9).

Verder dat de Heer ‘toen de dageraad opklom, Loth redde en op Sodom en Gomorra zwavel en vuur deed regenen’, (Genesis 19:15).

Omdat de morgen de staat van verlichting en zaliging van de goeden betekent en de staat van donkerheid en ondergang van de bozen, betekent de morgen daarom ook de tijd van het Laatste Gericht, wanneer degenen die in het goede zijn, gezaligd moeten worden en zij die in het boze zijn, zullen vergaan; dus betekent dit het einde van de vorige Kerk en de aanvang van de nieuwe Kerk en dit wordt aangeduid met het Laatste Gericht in het Woord, nrs. 900, 931, 1733, 1850, 2117-2133, 3353, 4057, 4535.

Dit wordt met de morgen aangeduid bij Daniël: ‘Hij zei tot mij: Tot aan de avond, de morgen, tweeduizenddriehonderd en dan zal het heilige gerechtvaardigd worden’, (Daniël 8:14).

Bij Zefanja: ‘Jehovah zal in de morgenstond, in de morgenstond het gericht geven in het licht; het zal ook niet ontbreken; Ik zal de natiën uitroeien en hun hoeken zullen verwoest worden’, (Zefanja 3:5,6); verder bij Jesaja: ‘Tot mij roepende uit Seïr: Wachter, wat is er van de nacht, wachter, wat is er van de nacht; de wachter zei: De morgen komt en ook de nacht; indien gij vraagt, vraagt; keert weder, komt’, (Jesaja 21:11,12).

Op deze plaatsen staat de morgen voor de Komst van de Heer en dan voor de verlichting en de zaliging, dus met betrekking tot de nieuwe Kerk; de nacht staat voor de staat van de mens en van de Kerk dan, namelijk dat zij dan in louter valsheden vanuit het boze zijn.

Er wordt gezegd de morgenwake, omdat de nacht was verdeeld in waken en daarvan was de laatste van de nacht en de eerste van de dag, de morgenwake.

Die wachters waren op de muren en zagen uit of de vijand kwam en door geroep kondigden zij aan wat zij zagen.

Onder hen wordt in de uitbeeldende innerlijke zin de Heer verstaan en onder de wacht Zijn aanhoudende tegenwoordigheid en bescherming, nr. 7989; zoals bij David: ‘Uw Wachter zal niet sluimeren, ziet, Hij zal niet sluimeren noch slapen, de Wachter van Israël; Jehovah is uw Wachter; Jehovah is uw schaduw over uw rechterhand; overdag zal u de zon niet steken of de maan ’s nachts; Jehovah zal u bewaren van elk boze Hij zal uw ziel bewaren’, (Psalm 121:3-6); en eveneens worden onder de wachters de profeten en de priesters verstaan en dus het Woord, bij Jesaja: ‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, de ganse dag en de ganse nacht; zij zullen niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6); en bij Jeremia: ‘Het is een dag, de wachters zullen roepen op de berg Efraïm: Staat op, opdat wij opklimmen tot Zion, tot Jehovah, onze God’, (Jeremia 31:6).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6110

Study this Passage

  
/ 10837  
  

6110. Omdat de honger zeer zwaar was; dat dit de verlating betekent, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan het goede en aan erkentenissen, nrs. 1460, 3364, 5277, 5279, 5281, 5300, 5579, 5893; dus is de zeer zware honger de verlating, nrs. 5360, 5376, 5415, 5576. Wat betreft de verlating, moet men weten dat de ware en de goede dingen en de erkentenissen ervan, het geestelijk leven maken van hen die in de hemel zijn; die dingen zijn de hemelse en de geestelijke spijzen waardoor zij worden gevoed; die spijzen worden aan hen dagelijks door de Heer gegeven; wanneer het morgen voor hen is, worden de goede dingen toegediend; wanneer het middag is, worden de ware dingen toegediend; maar wanneer het avond is ontbreken zij en wel tot aan de ochtendschemering en tot de morgen opnieuw; dan worden zij in de verlustiging gehouden die zodanig is dat zij naar die dingen meer verlangen dan de hongerige mens naar voedsel op aarde; deze staat wordt aangeduid met honger en dit is een soort van verlating, maar niet zodanig als die is bij degenen die in de lagere aarde zijn, nrs. 698, 699, 1106-1113.

Dat de hemel van de engelen zozeer hongert naar de ware en de goede dingen en naar de erkentenissen ervan, kan nauwelijks iemand in de wereld geloven, degenen immers die op niets anders uit zijn dan op gewin en op roem en zich aan wellusten overgeven, zullen zich daarover verwonderen dat zulke dingen voor de engelen van het leven zijn en zij zullen zeggen, ‘Wat heb ik aan erkentenissen van het goede en het ware; wat voor leven komt daaruit voort? De dingen die het leven en de verkwikkingen van het leven geven zijn: rijkdommen, eerbewijzen en wellusten’; maar laten zij weten dat het leven vanuit deze dingen het leven van het lichaam is, maar niet het leven van de ziel; en dat het eerstgenoemde leven met het lichaam vergaat, het laatstgenoemde echter blijft tot in eeuwigheid; en dat zij die in de wereld in het geheel niet over het geestelijk leven denken, slecht voor zichzelf zorgen. Voor wat verder de verlating betreft, deze is ter wille van de honger; immers de goede en de ware dingen worden opgenomen volgens het verlangen daarnaar en de verlangens die vanuit de honger, bewerken, wanneer die verkregen zijn, het heilrijke en het gelukzalige; daarom worden in het andere leven degenen die in de verlating zijn, kort daarop verkwikt en worden machtig wat zij verlangen; door zulke beurtwisselingen worden allen vervolmaakt. Het is opmerkenswaardig dat de beurtwisselingen van de dag in de natuurlijke wereld, namelijk: morgen, middag, avond, nacht en weer opnieuw de morgen, geheel en al de beurtwisselingen in de geestelijke wereld uitbeelden, met alleen dit verschil dat de beurtwisselingen in de geestelijke wereld invloeien in het verstand en in de wil en de dingen tot stand doen komen die van het leven zijn; de beurtwisselingen in de natuurlijke wereld echter vloeien in de dingen die van het lichaam zijn en onderhouden die en wat verder opmerkenswaard is, is dat de schaduwen van de avond en de duisternis van de nacht niet vanuit de Heer komen, maar vanuit het eigene van de engelen, geesten en de mensen; de Heer immers als Zon is aanhoudend licht en vloeit in; maar de boze en valse dingen vanuit het eigene, omdat die bij mensen, geesten en engelen zijn, wenden en keren hen van de Heer af en leiden hen zo in de schaduwen van de avond en de bozen in de duisternis van de nacht, net als de zon van onze wereld; deze verlicht aanhoudend en vloeit in, maar de aardbol keert zich door zijn draaiing van haar af en voert zichzelf in schaduwen en duisternis. Dat deze dingen in de natuurlijke wereld plaatsvinden heeft als oorzaak, dat de natuurlijke wereld ontstaat uit de geestelijke wereld en daaruit eveneens blijft bestaan; vandaar komt het dat de gehele natuur het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer is, nrs. 3483, 4939;

dat die beurtwisselingen in de geestelijke wereld zijn, is opdat allen die in de hemel zijn, aanhoudend vervolmaakt worden; vandaar zijn ook zulke beurtwisselingen in de natuurlijke wereld, want anders zouden alle dingen daar door droogte te gronde gaan. Maar men moet weten dat er in de hemel geen nacht is, maar alleen de avond, die de ochtendschemering overneemt en de morgen voorafgaat; maar in de hel is wel de nacht; daar zijn ook beurtwisselingen, maar het tegendeel van de beurtwisselingen in de hemel; daar is de morgen de hitte van de begeerten, de middag is de brand van de valsheden; de avond is de angst en de nacht is de marteling; toch heerst door al deze beurtwisselingen heen de nacht; het zijn slechts de variaties van de schaduw en de duisternis van de nacht, die deze beurtwisselingen teweegbrengen. Verder moet men weten dat de beurtwisselingen in de geestelijke wereld bij de een niet eender zijn aan die van de ander en verder dat de beurtwisselingen daar niet zijn onderscheiden in gezette tijden; het zijn immers de variaties van de staat die deze teweegbrengen; want in plaats van de tijden in de natuurlijke wereld zijn er staten in de geestelijke wereld, nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3254, 3356, 4814, 4916, 4882, 4901.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl