The Bible

 

Ezechiël 6

Study

   

1 En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende:

2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer tegen dezelve;

3 En zeg: Gij bergen Israels, hoort het woord des Heeren Heeren! Zo zegt de Heere Heere tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven.

4 Daartoe zullen uw altaren verwoest, en uw zonnebeelden verbroken worden; en Ik zal uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden.

5 En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israels voor het aangezicht hunner drekgoden leggen, en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren strooien.

6 In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen, en uw werken uitgedelgd worden.

7 En de verslagenen zullen in het midden van u liggen, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben.

8 Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.

9 Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.

10 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; Ik heb niet tevergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen.

11 Zo zegt de Heere Heere: Sla met uw hand, en stamp met uw voet, en zeg: Ach, over alle gruwelen der boosheden van het huis Israels; want zij zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen.

12 Die verre af is, zal door de pest sterven, en die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven en belegerd is, zal door honger sterven; alzo zal Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen.

13 Dan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben, als hun verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen der bergen, en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hun drekgoden liefelijken reuk maakten.

14 Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben.

   

The Bible

 

Ezechiël 21:19

Study

       

19 Gij nu, mensenkind, stel u twee wegen voor, waardoor het zwaard des konings van Babel komt; uit een land zullen zij beide voortkomen; en kies een zijde, kies ze aan het hoofd van den weg der stad.

From Swedenborg's Works

 

Apocalyps Onthuld #336

Study this Passage

  
/ 962  
  

336. En alle berg en eiland zijn van hun plaatsen bewogen, betekent dat al het goede van de liefde en ware van het geloof terugweken.

Dat dit daarmee wordt aangeduid, kan niemand weten dan alleen door de geestelijke zin; dat dit wordt aangeduid, is omdat onder bergen diegenen worden verstaan die in het goede van de liefde zijn, omdat de engelen op de bergen wonen, op de hogere die uitsteken, zij die in de liefde tot de Heer zijn en op minder hoog uitstekend zij die in de liefde jegens de naaste zijn en daarom wordt met alle berg al het goede van de liefde aangeduid; dat onder de eilanden diegenen worden verstaan die verder van de eredienst van God verwijderd zijn, zie nr. 34; hier degenen die in het geloof zijn en niet zozeer in het goede van de liefde; vandaar wordt in de abstracte zin met alle eiland al het ware van het geloof aangeduid; met ‘bewogen worden van hun plaatsen’ wordt aangeduid, terugwijken; van de woningen van de engelen op de bergen en de heuvels wordt het daarom afgeleid, dat met bergen en heuvels in het Woord wordt aangeduid de hemel en de Kerk, waar de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste is en in de tegengestelde zin de hel, waar de eigenliefde en de liefde van de wereld is.

Dat de hemel en de Kerk, waar de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste is en dus waar de Heer is, met bergen en heuvels wordt aangeduid, blijkt uit deze volgende plaatsen: ’Ik hef de ogen tot de bergen, vanwaar de hulp komt’, (Psalm 121:1).

‘Zie, op de bergen de voeten van hem die de vrede boodschapt’, (Nahum 1:15; Jesaja 52:7).

‘Looft Jehovah, gij bergen en heuvels’, (Psalm 148:9).

‘De berg Gods de berg van Basan, de berg der heuvelen de berg van Basan; waarom springt gij op, bergen, heuvelen des bergs, Jehovah verlangt die te bewonen, ook zal Jehovah ze bewonen voor altijd’, (Psalm 68:16, 17).

‘De bergen sprongen zoals rammen, de heuvelen zoals de zonen der kudde van kleinvee; voor de Heer baart gij, o aarde’, (Psalm 114:2-7).

‘Ik zal vanuit Jakob zaad voortbrengen en vanuit Jehudah een erfgenaam van Mijn bergen, opdat Mijn uitverkorenen die zullen bezitten en Mijn knechten daar wonen’, (Jesaja 65:9).

‘In de voleinding der eeuw; dat alsdan zij die in Judea zijn, vlieden op de bergen’, (Mattheüs 24:16).

‘Jehovah, Uw gerechtigheid zijn de bergen Gods’, (Psalm 36:7).

‘Jehovah zal uitgaan en strijden, Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg voor de aangezichten van Jeruzalem uit het oosten’, (Zacharia 14:3, 4).

Aangezien de Olijfberg de Goddelijke Liefde betekende, ‘predikte de Heer derhalve op de dagen in de tempel; in de nachten echter ging Hij uit en vernachtte op de Olijfberg’, (Lukas 21:37; 22:39; Johannes 8:1) en daarom ‘sprak de Heer op die berg met de discipelen over Zijn Komst en over de voleinding der eeuw’, (Mattheüs 24:3; Markus 13:3) e.v..

En eveneens ‘ging Hij van daar naar Jeruzalem en heeft geleden’, (Mattheüs 21:1; 26:30; Markus 11:1; 14:26; Lukas 19:29, 37; 21:37; 22:39).

Aangezien de berg de hemel en de liefde betekent, ‘daalde vandaar Jehovah neder op het hoofd van de berg Sinaï en verkondigde de Wet’, (Exodus 19:20; 24:17).

En daarom ‘veranderde de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes op een hoge berg van gedaante’, (Mattheüs 17:1).

En daarom was Zion op een berg en eveneens Jeruzalem en werden deze genoemd: de berg van Jehovah en de berg der heiligheid, in vele plaatsen in het Woord.

Eendere dingen worden elders door bergen en heuvels aangeduid, zoals in, (Jesaja 7:25; 30:25; 40:9; 44:25; 49:11, 13; 55:12; Jeremia 16:15, 16; Ezechiël 36:8; Joël 3:17, 18; Amos 4:1, 13; 9:13, 14; Psalm 65:7; Psalm 80:9, 11; Psalm 104:5-10).

Dat die bergen en heuvels die liefden betekenen, kan nog duidelijker vaststaan uit de tegengestelde zin ervan, waarin zij de helse liefden betekenen, namelijk de liefde van zich en van de wereld, zoals blijkt uit deze plaatsen:

‘De dag van Jehovah zal komen over alle hoge bergen en over alle verheven heuvelen’, (Jesaja 2:12, 14).

‘Alle dal zal verhoogd worden en alle berg en heuvel zal vernederd worden’, (Jesaja 40:3-5).

‘De bergen zullen omgekeerd worden en de treden zullen vallen’, (Ezechiël 38:20, 21).

‘Zie, Ik ben tegen u, gij berg verdervende de gehele aarde; Ik zal u stellen tot een berg der verbranding’, (Jeremia 51:25).

‘Ik zag de bergen, en zie, zij werden beroerd en al de heuvelen werden omgekeerd’, (Jeremia 4:23-25).

‘Een vuur is aangestoken in Mijn toorn en het zal de fundamenten der bergen in vlam zetten’, (Deuteronomium 32:22).

‘Ik zal de bergen en de heuvelen woest maken’, (Jesaja 42:15).

‘Zie, Jakob, Ik heb u gesteld zoals een dorsslede, opdat gij de bergen dorst en vermaalt en de heuvelen stelt zoals kaf, opdat de wind ze wegneemt’, (Jesaja 41:15, 16).

‘Geeft Jehovah heerlijkheid, eer uw voeten zich stoten aan de bergen der schemering’, (Jeremia 13:16).

Niet iets anders wordt verstaan onder ‘de zeven bergen waarop de vrouw zat die Babylon was’, (Openbaring 17:9) en ook elders, zoals in, (Jesaja 14:13; Jeremia 50:6; 9:10; Ezechiël 6:3, 13; 34:6; Micha 6:1, 2; Nahum 1:5, 6; Psalm 46:3, 4).

Hieruit kan nu vaststaan, wat daaronder wordt verstaan, dat alle berg en eiland vanuit hun plaats zijn bewogen en verder wat in hetgeen volgt daaronder wordt verstaan, ‘dat alle eiland is gevloden en de bergen niet zijn gevonden’, (Openbaring 16:20) en nr. 714.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl