The Bible

 

Ezechiël 46:6

Study

       

6 Maar op den dag van de nieuwe maan, een var, een jong rund, van de volkomene, en zes lammeren, en een ram; volkomen zullen zij zijn.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #7839

Study this Passage

  
/ 10837  
  

7839. Een zoon van een jaar zult gij hebben; dat dit de volle staat betekent, staat vast uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704; en uit de betekenis van het jaar, namelijk een volledige periode van aanvang tot einde, nr. 2906; dus een volle staat.

Wat een volle staat is moet worden gezegd: een staat wordt vol genoemd, wanneer het goede zodanig is dat er niets ontbreekt voor de opname van de invloeiing van de onschuld; de met het goede van de naastenliefde verbonden waarheden van het geloof maken dat het zodanig is; het geestelijk goede immers neemt van de waarheden van het geloof zijn hoedanigheid aan; dit wordt hier verstaan onder de volle staat, die wordt aangeduid met de zoon van een jaar.

De staat is echter niet vol, wanneer de waarheden nog niet het goede hebben gekwalificeerd zodat dit de overeenstemmende staat van de onschuld kan opnemen; dan eerst wordt die staat vol, wanneer vanuit het goede het ware wordt beoogd; en hij is dan nog niet vol wanneer vanuit het ware het goede wordt beoogd; in deze staat zijn zij die worden wederverwekt; in eerdergenoemden echter zijn zij die zijn wederverwekt; eerdergenoemden zijn in het ware waardoor het goede is; de laatstgenoemden zijn in het ware dat uit het goede is; of de eerdergenoemden zijn in de gehoorzaamheid van het ware, laatstgenoemden echter in de aandoening van het ware te doen; en daarom zijn eerdergenoemden mensen van de uiterlijke Kerk en laatstgenoemden van de innerlijke Kerk.

Omdat met de zoon van een jaar de volle staat werd aangeduid, werd er daarom zo vaak bevolen, dat een lam of een bokje, de zoon van een jaar, zou geofferd worden, zoals in (Exodus 29:38; Leviticus 9:3; 12:6; 14:10; 23:12,18,19; Numeri 6:12; 7:15, 87,88; 15:27; 28:9,11) en waar gehandeld wordt over de nieuwe tempel bij Ezechiël: ‘De vorst zal een lam, de zoon van een jaar, volkomen, toebereiden ten brandoffer, dagelijks, voor Jehovah, iedere morgen zal hij het toebereiden’, (Ezechiël 46:13); waar onder de nieuwe tempel het geestelijk rijk van de Heer wordt verstaan, onder de vorst zij die in echte waarheden zijn en daaruit in het goede; onder het brandoffer uit een lam, de eredienst van de Heer uit het goede van de onschuld; en onder de zoon van een jaar de volle staat.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3373

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3373. Dat de woorden ‘en aan uw zaad’ het ware betekenen, blijkt uit de betekenis van het zaad, namelijk het ware, waarover de nrs. 29, 255, 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3310; dus is dit het ware, dat van het Goddelijke van de Heer uitgaat, wat ‘uw zaad’ is. Degenen die het Woord slechts naar de zin van de letter opvatten, kunnen niet beter weten, of het zaad is het nageslacht en hier dus het nageslacht van Izaäk uit Ezau en Jakob, voornamelijk uit Jakob, omdat in deze natie het Woord was en daarin zoveel historische vermeldingen over hen voorkomen. Maar in de innerlijke zin wordt onder het zaad niet enig nageslacht uit Jakob verstaan, maar al diegenen, die zonen van de Heer zijn, dus de zonen van zijn rijk, of wat hetzelfde is, degenen die in het van de Heer uitgaande goede en ware zijn; en daar dezen het zaad zijn, volgt hieruit, dat het van de Heer uitgaande goede en ware zelf het zaad is, want daaruit komen de zonen voort; waarom dan ook de van de Heer uitgaande waarheden ‘zonen des koninkrijks’ worden genoemd, bij Mattheüs:

‘Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen, het veld is de wereld, het zaad zijn de zonen des koninkrijks’, (Mattheüs 13:37, 38);

vandaar dan ook worden in het algemeen door zonen waarheden aangeduid, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623. Eenieder die een weinig dieper of innerlijker denkt, kan weten, dat door het zaad van Abraham, Izaäk en Jakob, dat zo vaak vermeld wordt en waarvan zo vaak wordt gezegd, dat het gezegend zou worden en wel boven alle natiën en volken op het aardrijk, in het Goddelijke Woord niet hun nageslacht aangeduid kan worden, want zij waren onder alle natiën het allerminst in het goede van de liefde tot de Heer en van de naastenliefde jegens de naaste en zelfs ook niet in enige waarheid van het geloof; want zij wisten in het geheel niets over de Heer is, over Zijn rijk, dus wat de hemel is en wat het leven na de dood, zowel omdat zij het niet wilden weten, als omdat zij, wanneer zij deze dingen vernomen hadden, ze die in hun hart geheel en al geloochend zouden hebben en ontwijd, zoals zij het ook de uiterlijke waarheden deden, door zo vaak openlijk afgodendienaars te worden; en dit is de oorzaak, dat zo zelden enige innerlijke dingen in de letterlijke zin van het Woord van het Oude Testament tevoorschijn komen. Daar zij van dien aard waren, heeft de Heer over hen gezegd, volgens Jesaja:

‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met hun ogen niet zien en met het hart verstaan en zij zich bekeren en Ik hen geneze’, (Johannes 12:40);

en over hen, toen zij zich Abrahams zaad noemden:

‘Zij zeiden: Wij zijn Abrahams zaad; Abraham is onze vader. Jezus zei tot hen: Indien gij Abrahams zonen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen; gij zijt uit de vader de duivel en wilt de begeerten uws vaders doen’, (Johannes 8:33, 39, 44);

onder Abraham wordt hier ook de Heer verstaan, zoals overal in het Woord; dat zij niet Zijn zaad of zonen waren, maar uit de duivel, wordt duidelijk gezegd. Hieruit blijkt duidelijk dat onder het zaad van Abraham, Izaäk en Jakob in het Woord, zowel in het historische als in het profetische, geenszins zij worden verstaan, want het Woord is overal Goddelijk, maar al diegenen zijn het zaad van de Heer, die in het goede en ware van het geloof in Hem zijn. Dat van de Heer alleen het hemelse zaad uitgaat, dat wil zeggen al het goede en ware, zie de nrs. 1438, 1614, 2016, 2803, 2882, 2883, 2891, 2892, 2904, 3195.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl