The Bible

 

Ezechiël 44:29

Study

       

29 Het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, die zullen zij eten; ook zal al het verbannene in Israel het hunne zijn.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9959

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9959. En maak voor hen onderbroeken van linnen; dat dit het uiterlijke van de echtelijke liefde betekent, staat vast uit de betekenis van de onderbroeken, namelijk het uiterlijke van de echtelijke liefde, waarover hierna; en uit de betekenis van het linnen, namelijk het uiterlijk ware of het natuurlijk ware, waarover hierna.

Dat de onderbroeken het uiterlijke van de echtelijke liefde betekenen, is omdat de klederen of de bedekkingen de betekenis ontlenen aan dat lichaamsdeel dat zij bedekken, nr. 9827 en de lenden met de geslachtsdelen, die de onderbroek bekleedt of bedekt, betekenen de echtelijke liefde.

Dat de lenden dit betekenen, zie de nrs. 3021, 4280, 4575; en dat de geslachtsdelen dit betekenen, nrs. 4452, 5050-5062.

Wat de waarlijk echtelijke liefde is, zal in het artikel hierna worden gezegd.

Dat de onderbroeken uit linnen waren gemaakt, had als oorzaak dat het linnen het uiterlijk ware of het natuurlijk ware betekent, nr. 7601; en het uiterlijke zelf is het ware.

De oorzaak dat het uiterlijke het ware is, is dat de innerlijke dingen stilhouden in de uiterlijke dingen en daarop als op hun schragen rusten; en de schragen zijn de waarheden.

Het is met die dingen gesteld als met de fundamenten waarop het huis is gebouwd, daarom betekenen de fundamenten van het huis de waarheden van het geloof uit het goede, nr. 9643; en bovendien zijn het de waarheden die de goedheden beschermen tegen de boosheden en de valsheden en daaraan weerstand bieden; en alle macht die het goede heeft, is er door de waarheden, nr. 9643.

Vandaar eveneens is het, dat in het laatste van de hemel degenen zijn die in de waarheden van het geloof vanuit het goede zijn, daarom stemt eveneens het laatste of het uiterste bij de mens, dat zijn uitwendige huid is, overeen met degenen in de hemelen die in de waarheden van het geloof zijn, nrs. 5552 tot 5559, 8980, maar niet met hen die in het van het goede gescheiden geloof zijn; dezen immers zijn niet in de hemel.

Hieruit nu kan vaststaan, waarom de onderbroeken uit linnen waren; maar de onderbroek van Aharon, wanneer hij was bekleed met de klederen die tot heerlijkheid en tot sieraad waren, waarover in dit hoofdstuk is gehandeld, was uit linnen met fijn lijnwaad doorweven, zoals blijkt uit het volgende, waar gezegd wordt: ‘Zij maakten rokken van fijn lijnwaad, het werk eens wevers en de tulband van fijn lijnwaad en de versieringen van de tiaren uit fijn lijnwaad en de onderbroeken van linnen met fijn lijnwaad doorweven’, (Exodus 39:27,28).

Maar de onderbroek van Aharon, wanneer hij was bekleed met de klederen der heiligheid, was uit linnen, zoals vaststaat bij Mozes: ‘Wanneer Aharon zal binnentreden in het Heilige binnen de voorhang, zo zal hij aantrekken de rok van linnen der heiligheid en de onderbroek van linnen zal op zijn vlees zijn en met de bandelier van linnen zal hij zich gorden en hij zal zich de tulband van linnen opzetten; klederen der heiligheid, deze.

Ook zal hij zijn vlees met wateren wassen, wanneer hij ze zal aandoen.

En eerst dan zal hij de brandoffers en de slachtoffers offeren, door welke hij het heilige van onreinheden zal ontzondigen’, (Leviticus 16:1).

Dat Aharon toen met de klederen van linnen bekleed zou gaan, die ook de klederen der heiligheid werden genoemd, had als oorzaak, dat hij toen het ambt vervulde van de tent, en tevens het volk en zichzelf te ontzondigen van onreinheden; en alle ontzondiging, welke plaatsvond door wassingen, brandoffers en slachtoffers, beeldde uit de zuivering van het hart van de boosheden en de valsheden, dus de wederverwekking; en de zuivering van de boosheden en de valsheden, of de wederverwekking vindt plaats door de waarheden van het geloof; daarom waren op Aharon dan de klederen van linnen want met de klederen van linnen werden de waarheden van het geloof aangeduid, zoals eerder is gezegd.

Dat alle zuivering van de boosheden en valsheden plaatsvindt door de waarheden van het geloof, zie de nrs. 2799, 5954, 7044, 7918, 9089; dus de wederverwekking, nrs. 1555, 2046, 2063, 2979, 3332, 3665, 3690, 3786, 3876, 3877, 4096, 4097, 5893, 6247, 8635, 8638, 8639, 8640, 8772, 9088, 9089, 9103.

Om dezelfde oorzaak was het ook, dat ‘de priester het gewaad van linnen en de onderbroek van linnen zou aantrekken, wanneer hij de as van het altaar wegnam’, (Leviticus 6:10) en eveneens dat de priesters Levieten uit de zonen van Zadoc zo zullen doen, wanneer zij in het heiligdom zullen binnentreden, waarover bij Ezechiël: ‘De priesters Levieten, de zonen van Zadoc zullen binnentreden in Mijn heiligdomen en toetreden tot Mijn tafel om Mij te bedienen.

Wanneer zij zullen binnentreden tot de poorten van de innerlijke voorhof, dan zullen zij klederen van linnen aantrekken; ook zal op hen geen wol opkomen, wanneer zij zullen binnentreden tot de poorten van de innerlijke voorhof inwaarts; tulbanden van linnen zullen zijn op hun hoofd en onderbroeken van linnen zullen zijn op hun lenden; zij zullen zich niet aangorden met zweet’, (Ezechiël 44:15-19).

Daar wordt gehandeld over de nieuwe tempel, waarmee de nieuwe Kerk wordt aangeduid; met de priesters Levieten worden degenen aangeduid die in de waarheden vanuit het goede zijn; met de klederen van linnen worden aangeduid de waarheden van het geloof waardoor de zuivering en de wederverwekking plaatsvindt; dat zij niet zouden worden aangegord met zweet, betekent dat de heilige dingen van de eredienst niet zouden worden vermengd met het eigene van de mens, want het zweet is het eigene van de mens en het eigene van de mens is niets dan het boze en het valse, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 3812, 8480, 8941.

Dat de onderbroek die Aharon had wanneer hij was bekleed met de klederen tot heerlijkheid en sieraad, uit linnen waren, met fijn lijnwaad doorweven, zoals blijkt uit de eerder aangehaalde plaats, (Exodus 39:27,28), had als oorzaak, dat Aharon daarmee de Heer uitbeeldde ten aanzien van het Goddelijk Goede in de hemelen, Aharon zelf de Heer ten aanzien van het Goddelijk hemelse daar en de klederen ten aanzien van het Goddelijk geestelijke daar, voortgaande uit het Goddelijk hemelse, nr. 9814; en het fijn lijnwaad is het Goddelijk geestelijke voortgaande uit het Goddelijk hemelse, nrs. 5319, 9469.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9103

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9103. En vier stukken kleinvee voor het stuk kleinvee; dat dit de overeenstemmende straf ten volle betekent, staat vast uit de betekenis van vier, namelijk de verbinding; vier immers betekent iets eenders als twee, omdat dat getal daaruit oprijst; het is immers het dubbele ervan; dat twee de verbinding is, zie de nrs. 5194, 8423, en vandaar eveneens vier, nrs. 1686, 8877.

Dat die getallen ook zijn ten volle, volgt daaruit; want de verbinding is het volle; en uit de betekenis van het stuk kleinvee, namelijk het innerlijk goede, nr. 9099.

De overeenstemmende straf wordt aangeduid met vergoeden, namelijk vier stukken voor het stuk kleinvee, nr. 9102.

Het innerlijk goede is dat wat wordt genoemd de naastenliefde in de innerlijke mens en het uiterlijk goede is de naastenliefde in de uiterlijke mens; dit goede zal uit het eerstgenoemde leven, want het goede van de naastenliefde in de innerlijke mens is het goede van het geestelijk leven en het goede van de uiterlijke mens is het goede van het natuurlijke leven daaruit; dit goede komt tot de gewaarwording van de mens als een verkwikking, het eerstgenoemde echter komt niet tot de gewaarwording, maar tot de doorvatting dat het zo moet zijn en maakt het gemoed tevreden; in het andere leven komt ook dit tot de gewaarwording.

De oorzaak dat vijf ossen voor de os vergoed zouden worden en vier stukken kleinvee voor het stuk kleinvee, kan door niemand worden geweten, tenzij men weet dat diefstal in de geestelijke zin is en verder wat de os en het stuk kleinvee; wat die zijn, is ontvouwd, namelijk het afnemen en vervreemden van het uiterlijk en het innerlijk goede; de afneming vindt plaats door het boze en de vervreemding door het valse; vandaar worden de straf en het herstel ervan aangeduid met vijf en vier; dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265, 6175l hier de dingen die het herstel behelzen, namelijk het getal vijf het herstel van het uiterlijk goede tot veel toe en het getal vier het herstel van het innerlijk goede ten volle.

Dat het innerlijk goede ten volle hersteld moet worden, komt omdat dat goede het geestelijk leven van de mens maakt; en indien het geestelijk leven niet ten volle wordt hersteld, kan het uiterlijk goede, dat het natuurlijk leven maakt, niet hersteld worden, want dit leven wordt door dat leven hersteld; zoals kan vaststaan uit de wederverwekking van de mens.

Dat de uiterlijke mens wordt wederverwekt door de innerlijke, zie de nrs. 9043, 9046, 9061; maar het goede in de uiterlijke of natuurlijke mens kan niet ten volle hersteld worden, omdat daar de slagwond blijft als een litteken dat eeltachtig wordt; dit behelzen genoemde getallen.

Er zal nog in het kort worden gesproken over het herstel van het uiterlijk goede, dat het natuurlijk leven van de mens maakt, door het innerlijk goede dat zijn geestelijk leven maakt; het natuurlijke van de mens ziet de dingen in het licht van de wereld en dit licht wordt het natuurlijk schijnsel genoemd; de mens verwerft zich dat schijnsel door de objecten, die door het gezicht en het gehoor binnentreden, dus door de objecten die in de wereld zijn; zo ziet de mens die van binnen in zich, bijna zoals het oog ziet.

De objecten die door die zinnen binnentreden, verschijnen hem eerst zoals iets genoeglijks en verkwikkelijks; daarna maakt de mens als klein kind een onderscheid tussen de verkwikkelijke dingen, waarvandaan hij ze leert onderscheiden en dit bij graden steeds nauwkeuriger.

Wanneer het licht uit de hemel in deze dingen invloeit, dan begint de mens ze geestelijk te zien en voor het eerst te onderscheiden tussen de nuttige dingen en de niet-nuttige; vandaar vangt hij aan inzicht te krijgen in het ware, want wat voor hem nuttig is, dat is voor hem het ware en het onnuttige het niet-ware.

Dit doorzicht groeit volgens de invloeiing van het licht van de hemel, totdat hij tenslotte niet alleen tussen de waarheden onderscheid ziet, maar ook tussen de waarheden binnen deze waarheden; en dit des te lichtvoller naarmate de vergemeenschapping tussen de innerlijke en de uiterlijke mens beter wordt geopend; want het licht van de hemel vloeit in door de innerlijke mens in de uiterlijke door de Heer.

Vandaar nu heeft de mens doorvatting; maar toch is dit nog niet de geestelijke doorvatting; deze doorvatting ontstaat niet uit de natuurlijke waarheden, maar uit de geestelijke ware dingen; die geestelijke waarheden zijn die van het geloof worden genoemd.

Dat de geestelijke doorvatting uit deze waarheden ontstaat, komt omdat het licht van de hemel is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer en dit blinkt als licht voor de ogen van de engelen en blinkt eveneens in hun verstand en geeft hun inzicht en wijsheid, maar met verscheidenheid volgens de opneming ervan in het goede; waarom er erkentenissen van de geestelijke dingen zullen zijn bij de mens in zijn natuurlijke, opdat een geestelijke doorvatting zal ontstaan; en de erkentenissen van de geestelijke dingen zullen uit de onthulling zijn.

Wanneer het licht van de hemel daarin invloeit, vloeit het in zijn eigen hoedanigheid in, want het licht is, zoals is gezegd, het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, zie de nrs. 1053, 1521-1533, 1619-1632, 2776, 3138, 3167, 3195, 3222, 3223, 3341, 3636, 3643, 4180, 4302, 4408, 4415, 4527, 5400, 6032, 6313, 6608; daaruit heeft de mens het inzicht en de wijsheid in zulke dingen die van het eeuwige leven zijn, welke dingen aanwassen volgens de opneming van dat licht, dat wil zeggen, van de waarheden van het geloof, in het goede; het goede is de naastenliefde.

Dat de natuurlijke of uiterlijke mens wordt wederverwekt en eveneens verbeterd en hersteld door de innerlijke, kan uit het eerder gezegde vaststaan; want de dingen die in de uiterlijke of natuurlijke mens zijn, leven uit het licht van de hemel; dit licht immers is levend, omdat het voortgaat uit de Heer, Die het Leven Zelf is; zij leven echter niet uit het natuurlijke licht, want dit licht is in zich dood; opdat daarom de dingen die in dit licht zijn, leven, moet er een invloeiing zijn van het levende licht door de innerlijke mens uit de Heer; deze invloeiing past zich aan volgens de opeenvolgende en overeenstemmende erkentenissen van het ware in het natuurlijke en volgens de volgzaamheid daar.

Daaruit blijkt, dat het uiterlijke of het natuurlijke van de mens moet worden wederverwekt door zijn innerlijke; eveneens moet het afgenomen en vervreemde goede in het natuurlijke verbeterd en hersteld worden.

VERVOLG OVER DE GEESTEN EN DE INWONERS VAN DE PLANEET SATURNUS

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl