The Bible

 

Ezechiël 44:23

Study

       

23 En zij zullen Mijn volk onderscheid leren tussen het heilige en onheilige, en hun bekend maken het onderscheid tussen het onreine en reine.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9959

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9959. En maak voor hen onderbroeken van linnen; dat dit het uiterlijke van de echtelijke liefde betekent, staat vast uit de betekenis van de onderbroeken, namelijk het uiterlijke van de echtelijke liefde, waarover hierna; en uit de betekenis van het linnen, namelijk het uiterlijk ware of het natuurlijk ware, waarover hierna.

Dat de onderbroeken het uiterlijke van de echtelijke liefde betekenen, is omdat de klederen of de bedekkingen de betekenis ontlenen aan dat lichaamsdeel dat zij bedekken, nr. 9827 en de lenden met de geslachtsdelen, die de onderbroek bekleedt of bedekt, betekenen de echtelijke liefde.

Dat de lenden dit betekenen, zie de nrs. 3021, 4280, 4575; en dat de geslachtsdelen dit betekenen, nrs. 4452, 5050-5062.

Wat de waarlijk echtelijke liefde is, zal in het artikel hierna worden gezegd.

Dat de onderbroeken uit linnen waren gemaakt, had als oorzaak dat het linnen het uiterlijk ware of het natuurlijk ware betekent, nr. 7601; en het uiterlijke zelf is het ware.

De oorzaak dat het uiterlijke het ware is, is dat de innerlijke dingen stilhouden in de uiterlijke dingen en daarop als op hun schragen rusten; en de schragen zijn de waarheden.

Het is met die dingen gesteld als met de fundamenten waarop het huis is gebouwd, daarom betekenen de fundamenten van het huis de waarheden van het geloof uit het goede, nr. 9643; en bovendien zijn het de waarheden die de goedheden beschermen tegen de boosheden en de valsheden en daaraan weerstand bieden; en alle macht die het goede heeft, is er door de waarheden, nr. 9643.

Vandaar eveneens is het, dat in het laatste van de hemel degenen zijn die in de waarheden van het geloof vanuit het goede zijn, daarom stemt eveneens het laatste of het uiterste bij de mens, dat zijn uitwendige huid is, overeen met degenen in de hemelen die in de waarheden van het geloof zijn, nrs. 5552 tot 5559, 8980, maar niet met hen die in het van het goede gescheiden geloof zijn; dezen immers zijn niet in de hemel.

Hieruit nu kan vaststaan, waarom de onderbroeken uit linnen waren; maar de onderbroek van Aharon, wanneer hij was bekleed met de klederen die tot heerlijkheid en tot sieraad waren, waarover in dit hoofdstuk is gehandeld, was uit linnen met fijn lijnwaad doorweven, zoals blijkt uit het volgende, waar gezegd wordt: ‘Zij maakten rokken van fijn lijnwaad, het werk eens wevers en de tulband van fijn lijnwaad en de versieringen van de tiaren uit fijn lijnwaad en de onderbroeken van linnen met fijn lijnwaad doorweven’, (Exodus 39:27,28).

Maar de onderbroek van Aharon, wanneer hij was bekleed met de klederen der heiligheid, was uit linnen, zoals vaststaat bij Mozes: ‘Wanneer Aharon zal binnentreden in het Heilige binnen de voorhang, zo zal hij aantrekken de rok van linnen der heiligheid en de onderbroek van linnen zal op zijn vlees zijn en met de bandelier van linnen zal hij zich gorden en hij zal zich de tulband van linnen opzetten; klederen der heiligheid, deze.

Ook zal hij zijn vlees met wateren wassen, wanneer hij ze zal aandoen.

En eerst dan zal hij de brandoffers en de slachtoffers offeren, door welke hij het heilige van onreinheden zal ontzondigen’, (Leviticus 16:1).

Dat Aharon toen met de klederen van linnen bekleed zou gaan, die ook de klederen der heiligheid werden genoemd, had als oorzaak, dat hij toen het ambt vervulde van de tent, en tevens het volk en zichzelf te ontzondigen van onreinheden; en alle ontzondiging, welke plaatsvond door wassingen, brandoffers en slachtoffers, beeldde uit de zuivering van het hart van de boosheden en de valsheden, dus de wederverwekking; en de zuivering van de boosheden en de valsheden, of de wederverwekking vindt plaats door de waarheden van het geloof; daarom waren op Aharon dan de klederen van linnen want met de klederen van linnen werden de waarheden van het geloof aangeduid, zoals eerder is gezegd.

Dat alle zuivering van de boosheden en valsheden plaatsvindt door de waarheden van het geloof, zie de nrs. 2799, 5954, 7044, 7918, 9089; dus de wederverwekking, nrs. 1555, 2046, 2063, 2979, 3332, 3665, 3690, 3786, 3876, 3877, 4096, 4097, 5893, 6247, 8635, 8638, 8639, 8640, 8772, 9088, 9089, 9103.

Om dezelfde oorzaak was het ook, dat ‘de priester het gewaad van linnen en de onderbroek van linnen zou aantrekken, wanneer hij de as van het altaar wegnam’, (Leviticus 6:10) en eveneens dat de priesters Levieten uit de zonen van Zadoc zo zullen doen, wanneer zij in het heiligdom zullen binnentreden, waarover bij Ezechiël: ‘De priesters Levieten, de zonen van Zadoc zullen binnentreden in Mijn heiligdomen en toetreden tot Mijn tafel om Mij te bedienen.

Wanneer zij zullen binnentreden tot de poorten van de innerlijke voorhof, dan zullen zij klederen van linnen aantrekken; ook zal op hen geen wol opkomen, wanneer zij zullen binnentreden tot de poorten van de innerlijke voorhof inwaarts; tulbanden van linnen zullen zijn op hun hoofd en onderbroeken van linnen zullen zijn op hun lenden; zij zullen zich niet aangorden met zweet’, (Ezechiël 44:15-19).

Daar wordt gehandeld over de nieuwe tempel, waarmee de nieuwe Kerk wordt aangeduid; met de priesters Levieten worden degenen aangeduid die in de waarheden vanuit het goede zijn; met de klederen van linnen worden aangeduid de waarheden van het geloof waardoor de zuivering en de wederverwekking plaatsvindt; dat zij niet zouden worden aangegord met zweet, betekent dat de heilige dingen van de eredienst niet zouden worden vermengd met het eigene van de mens, want het zweet is het eigene van de mens en het eigene van de mens is niets dan het boze en het valse, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 3812, 8480, 8941.

Dat de onderbroek die Aharon had wanneer hij was bekleed met de klederen tot heerlijkheid en sieraad, uit linnen waren, met fijn lijnwaad doorweven, zoals blijkt uit de eerder aangehaalde plaats, (Exodus 39:27,28), had als oorzaak, dat Aharon daarmee de Heer uitbeeldde ten aanzien van het Goddelijk Goede in de hemelen, Aharon zelf de Heer ten aanzien van het Goddelijk hemelse daar en de klederen ten aanzien van het Goddelijk geestelijke daar, voortgaande uit het Goddelijk hemelse, nr. 9814; en het fijn lijnwaad is het Goddelijk geestelijke voortgaande uit het Goddelijk hemelse, nrs. 5319, 9469.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8941

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8941. Zo zult gij die niet gehouwen opbouwen; dat dit betekent dat het niet uit het eigen inzicht zal zijn, staat vast uit de betekenis van de gehouwen stenen, dus zulke dingen die uit het eigen inzicht zijn; stenen immers zijn de waarheden, nr. 8940; en die houwen of pasklaar maken, is waarheden of zulke zaken die eender zijn aan de waarheden, uitbroeden of verzinnen vanuit het eigene of vanuit het eigen inzicht; dat wat immers uit het eigene of uit het eigen inzicht wordt uitgebroed of verzonnen, heeft het leven uit de mens, wat geen leven is, want het eigene van de mens is niets dan het boze, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 5660, 5786, 8480; maar wat niet uit het eigene is, maar uit het Goddelijke, dit heeft het leven in zich, want vanuit het Goddelijke is alle leven.

Hier wordt gehandeld over de eredienst van de Heer uit het ware, want deze eredienst wordt door het altaar van stenen aangeduid, nr. 8940.

De waarheden van waaruit de Heer moet worden vereerd, moeten niet dan alleen uit het Woord worden genomen, want in de afzonderlijke dingen daar is het leven uit het Goddelijke.

Wanneer waarheden uit het eigene worden genomen, dan beogen die en hebben die ten doel de waardigheid en de voorrang boven allen in de wereld en eveneens de bezittingen van de aarde en een welgesteldheid boven allen; en daarom hebben die in zich de zelfliefde en de liefde van de wereld, dus alle boosheden in samenvatting, nrs. 7488, 8318; maar de waarheden die uit het Woord zijn, beogen en hebben ten doel het eeuwige leven en zij hebben in zich de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, dus alle goedheden in een samenvatting.

Wanneer waarheden uit het eigene of uit het eigen inzicht worden uitgebroed, dan heersen die over de waarheden die uit het Goddelijke zijn, want deze worden aangewend om eerstgenoemde te bevestigen; terwijl toch het tegendeel het geval zal zijn, namelijk dat de waarheden uit het Goddelijke zullen heersen en dat de zaken die uit het eigen inzicht zijn, van dienst zullen zijn.

De dingen die uit het eigene of uit het eigen inzicht zijn, worden waarheden genoemd, maar die zijn geen waarheden; zij verschijnen slechts als waarheden in de uiterlijke vorm, want door toepassingen uit de letterlijke zin van het Woord en door redeneringen, worden zij eender aan de waarheden gemaakt; in de innerlijke vorm echter zijn zij vals; welke die zijn en de hoedanigheid ervan, zie nr. 8932.

Er zijn in de wereld twee godsdienstigheden die uit het eigen inzicht zijn: de ene is die waarin de zelfliefde en de liefde van de wereld alles is; dit godsdienstige wordt in het Woord Babel genoemd; dat godsdienstige is van binnen profaan vanwege de zelfliefde en de liefde van de wereld en van buiten is het heilig vanwege het Woord, dat zij hebben aangewend om te bevestigen.

Het andere godsdienstige is dat waarin het schijnsel van de natuur alles is; zij die daarin zijn, erkennen niets als waar wat zij niet vatten; sommigen die van dit godsdienstige zijn, erkennen het Woord, maar wenden het aan om te bevestigen, dus om van dienst te zijn; er zijn er ook die het Woord niet erkennen, maar dezen stellen het Goddelijke in de natuur, want hun schijnsel valt, omdat het van de natuur is, in de natuur en kan ook niet door het licht van de hemel worden verlicht, omdat zij het Woord, vanwaar alle verlichting is, verwerpen.

Zij die van deze beide godsdienstigheden zijn, zijn in de hel, omdat zij verstoken zijn van het hemelse leven, dat zij ook niet kunnen opnemen omdat zij het Woord hebben verworpen; en degenen van hen die het Woord hebben aangewend om te bevestigen, achten het Woord voor niets in hun hart, maar omdat het gezag heeft bij het gewone volk, hebben zij ervan gebruik gemaakt opdat het van dienst kon zijn voor de verzinsels uit het eigen inzicht die daardoor kracht hebben.

Hieruit kan vaststaan, wat het in de geestelijke zin betekent dat het altaar niet uit gehouwen stenen moest worden opgebouwd.

Met de gehouwen steen wordt ook dat wat uit het eigen inzicht is, aangeduid in de volgende plaatsen bij Jesaja: ‘Opdat zij bekennen, het volk van Efraïm en de bewoner van Samaria, vanwege de verheffing en de hoogmoed des harten, door te zeggen: De tichelstenen zijn gevallen en met gehouwen steen zullen wij bouwen’, (Jesaja 9:8,9).

Bij Jeremia: ‘Ook al roep en schreeuw ik, Hij verspert mijn gebeden, Hij heeft mijn wegen toegemuurd met gehouwen steen, Hij heeft mijn paden omgekeerd’, (Klaagliederen 3:8,9).

Bij Amos: ‘Aangezien gij de afgematte vertreedt en een last koren aan hem ontrukt, zult gij huizen bouwen van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen’, (Amos 5:11); daar staat de gehouwen steen voor zulke dingen in de geloofszaken, die uit het eigen inzicht zijn.

Omdat die dingen met de gehouwen steen werden aangeduid, werd daarom het eerste altaar dat in het land Kanaän door de zonen Israëls werd gebouwd, nadat zij de Jordaan waren overgegaan, uit niet gehouwen steen gebouwd; want met de overgang over de Jordaan werd het binnenleiden in het rijk van de Heer aangeduid, wat plaatsvindt door de waarheden van het geloof; over dat altaar staat het volgende bij Jozua: ‘Jozua bouwde een altaar voor de God van Israël op de berg Ebal, gelijk als Mozes, de dienstknecht van Jehovah, de zonen Israëls had geboden; een altaar van gehele stenen, waarover men het ijzer niet bewogen had’, (Jozua 8:30,31; Deuteronomium 27:1-8).

De tempel van Jeruzalem werd eveneens gebouwd uit gehele, niet gehouwen stenen, waarover in het eerste boek der Koningen: ‘Ten aanzien van het huis zelf, toen het gebouwd zou worden, het werd gebouwd met gehele steen, zoals hij was toegevoerd, want hamer of bijl, enig gereedschap van ijzer, zij werden niet gehoord in het huis toen het gebouwd zou worden’, (1 Koningen 6:7).

Door de tempel van de Heer immers werd de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Ware; dat de Heer door de tempel werd uitgebeeld, leert Hijzelf in (Johannes 2:19,21,22); en dat het was ten aanzien van het Goddelijk Ware, kwam omdat dit daar werd onderwezen; en daarom werd die ook uit stenen gebouwd, want met stenen werd het Goddelijk Ware aangeduid, nr. 8940; vandaar werd ook de Heer zelf de Steen Israëls genoemd, nr. 6426.

Hieruit blijkt nu, wat de steen van het altaar en ook wat de steen van de tempel betekende en ook wat het betekende dat de stenen geheel en niet gehouwen zouden zijn, namelijk dat de godsdienst moet worden gevormd door waarheden uit de Heer, dus uit het Woord en niet uit het eigen inzicht.

De dingen die uit het eigen inzicht zijn, worden als volgt door Jesaja beschreven: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt dit met goud en smelt ketenen van zilver; hij zoekt een inzichtsvolle werkmeester om het gesneden beeld te bereiden’, (Jesaja 40:19,20); het gesneden beeld staat voor het godsdienstige dat uit het eigene is, dat gegeven wordt om te aanbidden alsof dit het Goddelijke was, nr. 8869; de werkmeester staat voor hen die vanuit het eigene iets uitbroeden en verzinnen; opdat zij eender aan de waarheden verschijnen, wordt het daarmee beschreven dat hij dat met goud overtrekt, ketenen uit zilver smelt en een inzichtsvolle werkmeester zoekt.

Bij dezelfde: ‘De formeerders van het gesneden beeld zijn allen ijdelheid; al zijn genoten zullen beschaamd worden en de werklieden zelf; hij bewerkt het ijzer met de tang en hij werkt met kolen en met scherpe hamers formeert hij dat; zo werkt hij dat door de arm van zijn sterkte; hij bewerkt de houten, strekt het snoer uit en beschrijft het met de meetlat, hij maakt het in zijn hoeken en hij tekent het met de passer af, opdat hij het maakt in de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om te wonen in het huis’, (Jesaja 44:9,11-13); ook hier wordt het godsdienstige beschreven dat vanuit het eigen inzicht is.

Eender bij Jeremia: ‘De inzettingen van de natiën, ijdelheid zijn die; aangezien hij het hout uit het woud houwt, een werk van de handen van de werkman door de bijl; hij pronkt het op met zilver en goud; met nagels en met hamers hecht hij het’, (Jeremia 10:3,4); en eveneens bij Hosea: ‘Niettemin varen zij nu voort te zondigen; en zij maken zich een gegoten beeld uit zilver; in hun inzicht afgoden, werk van werkmeesters allemaal’, (Hosea 13:2).

Het godsdienstige dat uit het eigen inzicht wordt uitgebroed en dat niet uit het Woord is, wordt in de innerlijke zin verstaan onder afgoden, de vreemde goden, onder de gegoten beelden en onder de gesneden beelden; want de dingen die uit het eigene zijn, zijn niets anders; zij zijn immers in zich dood en toch worden zij aanbeden alsof zij levend waren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl