The Bible

 

Ezechiël 44:14

Study

       

14 Daarom zal Ik hen stellen tot wachters van de wacht des huizes, aan al zijn dienst, en aan alles, wat daarin zal gedaan worden.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10253

Study this Passage

  
/ 10837  
  

10253. Vijfhonderd, dat dit het volle betekent, staat vast uit de betekenis van het getal vijfhonderd, dus het volle; dat vijfhonderd het volle is, komt omdat dat getal is samengesteld uit vijf en tien, met tien vermenigvuldigd of vijf maal honderd en met vijf wordt veel aangeduid, eender met tien en met honderd, vandaar wordt met vijfhonderd het volle aangeduid.

Dat vijf veel is, zie de nrs. 5708, 5956, 9102; evenzo tien, nrs. 3107, 4638; verder eveneens honderd, nrs. 4400, 6582, 6594.

Dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie nr. 9488 en dat de samengestelde getallen iets eenders betekenen als de enkelvoudige, waaruit zij door vermenigvuldiging zijn ontstaan, nrs. 5291, 5335, 5708, 7973.

Dat getallen dingen betekenen, staat duidelijk vast bij Ezechiël, waar het Huis Gods, met alle dingen daar, van binnen en van buiten en eveneens de nieuwe aarde, worden gemeten en beschreven met maatgetallen, (Ezechiël 40 tot 48).

Onder de nieuwe aarde wordt daar de Kerk verstaan en onder het Huis Gods het heilige ervan.

Eender bij Johannes in de Openbaring, waar ook het Nieuwe Jeruzalem wordt beschreven met maatgetallen, waaronder ook de Nieuwe Kerk wordt verstaan.

Indien de getallen niet dingen hadden betekend, zouden al die metingen zonder zin zijn geweest.

Dat vijfhonderd het gehele betekent van het ene einde tot het andere, dus het volle, staat daar vast bij Ezechiël: ‘Hij mat buiten het Huis of de tempel, aan de streek van het oosten, vijfhonderd rieten rondom; aan de streek van het noorden vijfhonderd rieten rondom; aan de streek van het zuiden vijfhonderd rieten en aan de streek van de zee vijfhonderd rieten; zijn muur rondom een lengte van vijfhonderd rieten en een breedte van vijfhonderd rieten, om onderscheid te maken tussen het heilige en het profane’, (Ezechiël 42:15-20); hieruit blijkt dat vijfhonderd het gehele in de samenvatting is of al het heilige van het ene einde tot het andere, dus het volle; want er wordt gezegd dat de muur, die van die lengte en breedte in het vierkant was, onderscheid zou maken tussen het heilige en het profane.

Dat vijfhonderd veel betekent en het tiende ervan, of vijftig, betrekkelijk iets, staat vast uit de woorden van de Heer tot Simon bij Lukas: ‘Jezus zei: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, de ander echter vijftig; daar zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt.

Wie van hen zal hem meer beminnen?

Simon antwoordde: Hij aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.

Jezus zei: Zo zijn aan de vrouw vele zonden vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad; die echter slechts weinig wordt vergeven, heeft slechts weinig lief’, (Lukas 7:41).

Dat de Heer die getallen gebruikte, was omdat zij veel en iets betekenden; Hij sprak immers uit het Goddelijke, dus door aanduidingen volgens overeenstemmingen; eender overal elders, zoals toen Hij over de maagden sprak, van wie Hij zei dat zij er toen waren en dat vijf van henn voorzichtig waren en vijf dwaas.

Hij zei tien, omdat met dat getal allen worden aangeduid, namelijk allen die van de Kerk zijn en vijf, omdat met dit getal enig deel wordt aangeduid, zie de nrs. 4637, 4638.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

The Bible

 

Ezechiël 48

Study

   

1 Dit nu zijn de namen der stammen. Van het einde noordwaarts, aan de zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-Enon, de landpale van Damaskus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal hij den oosterhoek en westerhoek hebben), zal Dan een snoer hebben.

2 En aan de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser een.

3 En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Nafthali een.

4 En aan de landpale van Nafthali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse een.

5 En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraim een.

6 En aan de landpale van Efraim, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Ruben een.

7 En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda een.

8 Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte, als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden deszelven zijn.

9 Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend.

10 En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesteren, noordwaarts de lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tien duizend, en oostwaarts, de breedte van tien duizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden deszelven zijn.

11 Het zal zijn voor de priesteren, die geheiligd zijn uit de kinderen van Zadok, die Mijn wacht hebben waargenomen; die niet gedwaald hebben, als de kinderen Israels dwaalden; gelijk als de andere Levieten gedwaald hebben.

12 En het geofferde van het hefoffer des lands zal hunlieden een heiligheid der heiligheden zijn, aan de landpale der Levieten.

13 Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesteren hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tien duizend.

14 En zij zullen daarvan niet verkopen, noch de eerstelingen des lands verwisselen, noch overdragen; want het is een heiligheid den HEERE.

15 Maar de vijf duizend, dat is hetgeen overgelaten is in de breedte, voor aan de vijf en twintig duizend, dat zal onheilig zijn, voor de stad, tot bewoning en tot voorsteden; en de stad zal in het midden daarvan zijn.

16 En dit zullen haar maten zijn: de noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd meetrieten; en de zuiderhoek vier duizend en vijfhonderd en van den oosterhoek vier duizend en vijfhonderd; en de westerhoek vier duizend en vijfhonderd.

17 De voorsteden nu der stad zullen zijn, noordwaarts tweehonderd en vijftig, en zuidwaarts tweehonderd en vijftig, en oostwaarts tweehonderd en vijftig, en westwaarts tweehonderd en vijftig.

18 En het overgelatene in de lengte, tegenover het heilig hefoffer, zal zijn tien duizend oostwaarts, en tien duizend westwaarts; en het zal tegenover het heilig hefoffer zijn; en de inkomst daarvan zal wezen tot onderhoud voor degenen, die de stad dienen.

19 En die de stad dienen, zullen haar dienen uit alle stammen Israels.

20 Het ganse hefoffer zal zijn van vijf en twintig duizend meetrieten, met vijf en twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, met de bezitting der stad.

21 En het overgelatene zal voor den vorst zijn, van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers, en van de bezitting der stad, voor aan de vijf en twintig duizend meetrieten des hefoffers, tot aan de oosterlandpale en westerlandpale, voor aan de vijf en twintig duizend aan de westerlandpale, tegenover de andere delen, dat zal voor den vorst zijn; en het heilig hefoffer, en het heiligdom des huizes, zal in het midden daarvan zijn.

22 Van de bezitting nu der Levieten, en van de bezitting der stad af, zijnde in het midden van hetgeen des vorsten zal zijn; wat tussen de landpale van Juda, en tussen de landpale van Benjamin is, zal des vorsten zijn.

23 Aangaande voorts het overige der stammen; van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin een snoer.

24 En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon een.

25 En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot de westerhoek toe, Issaschar een.

26 En aan de landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot aan den westerhoek toe, Zebulon een.

27 En aan de landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Gad een.

28 Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts, daar zal de landpale zijn van Thamar af, naar het twistwater van Kades, voorts naar de beek henen, tot aan de grote zee.

29 Dit is het land, dat gijlieden zult doen vallen in erfenis, voor de stammen Israels, en dit zullen hun delen zijn, spreekt de Heere Heere.

30 Voorts zullen dit de uitgangen der stad zijn: van den noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd maten.

31 En de poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israels; drie poorten noordwaarts; een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi.

32 En aan den oosterhoek, vier duizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: namelijk, een poort van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan.

33 De zuiderhoek ook vier duizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon.

34 De westerhoek, vier duizend en vijfhonderd; derzelver poorten drie: een poort van Gad, een poort van Aser, een poort van Nafthali.

35 Rondom achttien duizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE Is ALDAAR.