The Bible

 

Ezechiël 40:28

Study

       

28 Voorts bracht hij mij door de zuiderpoort tot het binnenvoorhof; en hij mat de zuiderpoort naar deze maten.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9741

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9741. En gij zult maken de voorhof van het habitakel; dat dit de laatste hemel betekent, staat vast uit de betekenis van de voorhof van het habitakel, namelijk het uiterlijke van de hemel, dus de laatste hemel.

Er zijn immers drie hemelen: de binnenste, de middelste en de laatste; de binnenste werd uitgebeeld door het binnenste van het habitakel, waar de ark der getuigenis was; de middelste door het habitakel buiten de voorhang en de laatste door de voorhof, waarover nu wordt gehandeld.

Deze hemel wordt de voorhof genoemd, omdat daarin degenen zijn die in het goede van het geloof zijn en nog niet in het goede van de liefde jegens de naaste; zij die in het goede van de naastenliefde zijn, zijn in de middelste hemel.

Degenen die in de laatste hemel zijn, die de voorhof wordt genoemd, worden engelgeesten genoemd; zij die in de middelste hemel zijn, worden geestelijke engelen genoemd en degenen die in de binnenste hemel zijn, hemelse engelen.

Het goede van het geloof zelf, dus het goede van de laatste hemel, is ook een voorhof, want daar doorheen wordt de mens binnengeleid in het goede van de liefde jegens de naaste, te weten het goede van de middelste hemel.

Men moet weten dat het goede bij de mens de hemel van hem maakt en dat hij een zodanige hemel heeft, naar de hoedanigheid van het goede bij hem.

Er zijn drie goeden die in orde op elkaar volgen: het goede van het geloof, het goede van de liefde jegens de naaste en het goede van de liefde tot de Heer.

Het goede van het geloof maakt de laatste of eerste hemel, zoals eerder is gezegd; het goede van de liefde jegens de naaste maakt de middelste of tweede hemel en het goede van de liefde tot de Heer maakt de binnenste of derde hemel.

Opdat men nog beter zal weten, hoe het met de hemelen is gesteld, zal dit in het kort worden gezegd.

De hemelen worden onderscheiden in een tweetal rijken: in het hemels rijk en het geestelijk rijk en in het ene en in het andere rijk is een innerlijke en een uiterlijke; in het innerlijke van het hemels rijk zijn degenen die in het goede van de liefde tot de Heer zijn en in het uiterlijke ervan zijn degenen die in het goede van de wederzijdse liefde zijn.

In het innerlijke echter van het geestelijk rijk zijn zij die in het goede van de liefde jegens de naaste zijn en in het uiterlijke ervan zij die in het goede van het geloof zijn, nr. 9680.

Het is het uiterlijke van de ene en de andere hemel, dat de laatste of de eerste hemel wordt genoemd en dat werd uitgebeeld door de voorhof.

Vandaar is het en dat er een tweevoudige voorhof rondom de tempel was: een uiterlijke en een innerlijke; de uiterlijk voorhof voor hen die in de uiterlijke dingen van het geestelijk rijk zijn en de innerlijke voorhof voor hen die in de uiterlijke dingen van het hemels rijk zijn.

Ten aanzien van de twee voorhoven van de tempel van Jeruzalem, zie (1 Koningen 6:3,36; 2 Koningen 21:5).

Over de uiterlijke voorhof van de nieuwe tempel bij (Ezechiël 40:17,31,34; 42:1-15); en over de innerlijke voorhof daar, (Ezechiël 40:23,28,32,44; 42:3; 43:5).

Daaruit blijkt, dat in de laatste hemel die werd uitgebeeld door de uiterlijke voorhof van de tempel, het het goede van het geloof is dat die maakt; en dat het in de laatste hemel, die werd uitgebeeld door de innerlijke voorhof, het goede van de wederzijdse liefde is.

Zij die in het goede van de wederzijdse liefde zijn, zijn in de aandoening van het goede ter wille van het goede, maar zij die in het goede van het geloof zijn, zijn in de aandoening van het ware ter wille van het ware; want het goede heerst in het hemels rijk, maar het ware in het geestelijk rijk.

Dat de laatste hemel met de voorhoven worden aangeduid, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar zij worden genoemd, zoals bij Ezechiël: ‘De heerlijkheid van Jehovah hief zich omhoog van boven de cherub, op de dorpel van het huis en het huis werd vervuld van een wolk en de wolk vervulde de innerlijke voorhof en de voorhof was vol van de glans van de heerlijkheid van Jehovah en de stem van de vleugels van de cherubim werd gehoord tot de uiterlijke voorhof toe’, (Ezechiël 10:3-5).

Omdat de voorhof het uitbeeldende van de laatste hemel was, werd deze daarom vervuld van een wolk en van de glans van de heerlijkheid van Jehovah, zoals het huis zelf; de wolk immers en de heerlijkheid is het Goddelijk Ware; dat de wolk dit is, zie de nrs. 5922, 6343, 6752, 8106, 8443; en eveneens de heerlijkheid, nrs. 8267, 8427, 9429; de stem van de vleugels is het ware van het geloof vanuit het goede, nrs. 8764, 9514.

Bij dezelfde: ‘De Geest hief mij op en hij leidde mij binnen in de innerlijke voorhof van de tempel; toen, zie, de heerlijkheid van Jehovah vervulde het huis; en ik hoorde Een Die tot mij sprak uit het huis, zeggende: Zoon des mensen, het is de plaats van Mijn Troon en de plaats van de zolen van Mijn voeten, waar Ik zal wonen in het midden van de zonen Israëls tot in het eeuwige’, (Ezechiël 43:4-7).

Daar wordt de tempel met de voorhof de plaats van de troon van Jehovah genoemd en de plaats van de zolen van Zijn voeten, omdat de tempel met de voorhof de hemel uitbeeldde; de troon van Jehovah is de geestelijke hemel, nrs. 5313, 8625; de plaats van de zolen van Zijn voeten is de laatste hemel.

De laatste hemel wordt ook met de voorhof en met de voorhoven aangeduid in deze volgende plaatsen; bij David: ‘Gezegend is hij die Gij verkiest en doet naderen; hij zal wonen in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw tempel’, (Psalm 65:5).

Dat in de voorhoven wonen is in de hemel wonen, is duidelijk.

Bij dezelfde: ‘Een dag in Uw voorhoven is beter dan duizenden; ik heb verkozen te staan aan de deur in het huis van Mijn God’, (Psalm 84:11).

Bij dezelfde: ‘Geeft Jehovah de heerlijkheid van Zijn Naam, brengt gave en komt in Zijn voorhoven’, (Psalm 96:8).

Bij dezelfde: ‘Looft de Naam van Jehovah, looft, gij dienstknechten van Jehovah, die staande zijt in het Huis van Jehovah, in de voorhoven van het huis van onze God’, (Psalm 135:1,2).

Bij Jesaja: ‘Zij zullen inzamelen het koren en de most, zij zullen eten en Jehovah loven en zij die zullen vergaderen, zullen die drinken in de voorhoven van Mijn heiligheid’, (Jesaja 62:9).

In die plaatsen staan de voorhoven voor de laatste hemelen, want de innerlijke hemelen worden het Huis van Jehovah en Zijn Tempel genoemd, nr. 3720.

Bij Johannes: ‘De engel zei: Sta op en meet de tempel en het altaar en degenen die daarin aanbidden, maar de voorhof die buiten de tempel is, werp naar buiten uit en meet die niet, omdat hij de natiën gegeven is, die de heilige stad zullen vertreden twee en veertig maanden’, (Openbaring 11:1,2).

De tempel en het altaar en zij die daarin aanbidden, zijn de Kerk en de eredienst van de Kerk de voorhof binnen de tempel is het goede van de wederzijdse liefde, zoals eerder is gezegd; de natiën aan wie het is gegeven om de heilige stad te vertreden, zijn de boosheden van de liefde van zich en van de wereld, die de Kerk vernietigen, nr. 6306; twee en veertig maanden betekenen iets eenders als zes weken en zes weken iets eenders als de zes dagen van de week, want zes met zeven vermenigvuldigd is twee en veertig; de week betekent een volledige periode, groter of kleiner, nrs. 2044, 3845; de zes dagen die de zevende voorafgaan, die de sabbat is, betekenen de vorige Kerk tot aan het einde en de instauratie van de nieuwe; de sabbat is de verbinding van het goede en het ware, dus de Kerk, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893, 9274.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6343

Study this Passage

  
/ 10837  
  

6343. Gij, mijn sterkte; dat dit betekent dat het goede macht heeft door het geloof, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, die hier ‘gij’ is, namelijk het geloof met het verstand, waarover eerder in nr. 6342;

en uit de betekenis van de sterkte, namelijk de macht die het goede heeft. Wat betreft de macht, namelijk de macht van denken en willen, waarnemen, het goede doen, geloven, de valse en boze dingen verstrooien, die is geheel vanuit het goede door het ware; het goede is het principale en het ware is slechts het instrumentale, nrs. 3563, 4931, 5623.

Dat de macht die het goede heeft wordt aangeduid, komt omdat de sterkte die macht aanduidt, maar de krachten de macht van het ware; vandaar komt het dat met het beginsel mijner krachten, zoals hierna volgt, de eerste macht voor het ware wordt aangeduid; het woord immers waarmee in de oorspronkelijke taal de krachten worden uitgedrukt, wordt in het Woord gezegd met betrekking tot het ware, maar het woord waarmee de sterkte wordt uitgedrukt, wordt gezegd met betrekking tot het goede. Dat het Woord heilig is en allerheiligst in de innerlijke dingen, blijkt duidelijk hieruit dat in de afzonderlijke dingen van het Woord het hemels huwelijk is, namelijk het huwelijk van het goede en het ware, dus de hemel; en dat in de binnenste zin in de afzonderlijke dingen het huwelijk is van het Goddelijk Menselijke van de Heer met Zijn rijk en de Kerk, ja zelfs dat in de hoogste zin de vereniging is van het Goddelijke Zelf en het Goddelijk Menselijke in de Heer; deze allerheiligste dingen zijn in de afzonderlijke dingen van het Woord gelegen; een klaarblijkende aanwijzing dat het Woord vanuit het Goddelijke is neergedaald. Dat dit zo is, kan hieruit vaststaan dat waar gesproken wordt van het goede, er ook gesproken wordt van het ware en waar gesproken wordt van het innerlijke er ook gesproken wordt van het uiterlijke; er zijn ook woorden die bestendig het goede aanduiden en woorden die bestendig het ware aanduiden en er zijn woorden die het ene zowel als het andere aanduiden, dus zowel het goede als het ware; en indien zij ze niet aanduiden, dan worden zij toch met betrekking tot ervan gezegd of sluiten deze in; uit het predicaat en de aanduiding van die woorden blijkt dat in de afzonderlijke dingen, zoals gezegd, het huwelijk van het goede en het ware is, dat wil zeggen, het hemels huwelijk en in de binnenste en in de hoogste zin het Goddelijk huwelijk, dat in de Heer is, dus de Heer Zelf. Dit verschijnt overal, maar niet duidelijk dan alleen in die plaatsen waar herhalingen zijn van een en dezelfde zaak, alleen met verandering van de woorden; zoals in dit hoofdstuk, waar over Ruben wordt gezegd: Gij, mijn sterkte en het beginsel mijner krachten; en verder: uitmuntend in uitnemendheid en uitmuntend in waarde; daar heeft de sterkte betrekking op het goede en de krachten op het ware; en daar heeft uitmuntend in uitnemendheid betrekking op het ware en uitmuntend in waarde betrekking op het goede. Evenzo in het volgende vers over Ruben:

‘Gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij ontwijd; hij heeft mijn sponde beklommen’. Eender in de volgende verzen ten aanzien van Simeon en Levi:

‘Vervloekt zij hun toorn omdat hij heftig is; en hun ontsteking omdat zij hard is; ik zal hen verdelen in Jakob en ik zal hen verstrooien in Israël’, vers 7; waar de toorn de afkeer van het goede betekent en de ontsteking de afkeer van het ware; en Jakob is het uiterlijke van de Kerk en Israël het innerlijke ervan. Verder over Jehudah:

‘Uw broeders zullen u vieren, voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen’, vers 8. En verder:

‘Hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel en aan de voortreffelijke wijnstok de zoon van zijn ezelin. Hij wast in de wijn zijn bekleedsel en in het bloed der druiven zijn omhulsel’, vers 11. Over Zebulon:

‘Aan de haven der zeeën zal hij wonen en hij aan de haven der schepen’, vers 13. Over Dan:

‘Hij zal zijn een slang op de weg, een pijladder op het pad’, vers 17. Eendere dingen komen herhaaldelijk voor in de psalmen en bij de profeten, zoals bij Jesaja:

‘Babel zal niet bewoond worden tot in het eeuwige, zij zal niet ingewoond worden tot in geslacht en geslacht. Haar tijd is nabij en hij zal komen en haar dagen zullen niet vervlogen worden’, (Jesaja 13:20, 22).

Bij dezelfde:

‘Zoekt daarover in het Boek van Jehovah en leest: Niet een van die zal ontbreken, het ene het andere zullen zij niet verlangen; want met de mond heeft Hij het zelf geboden en Zijn geest zelf heeft ze verzameld. En dezelfde heeft voor hen het lot geworpen en de hand heeft het hun uitgedeeld door het richtsnoer; tot in het eeuwige zullen zij dit bezitten, tot in geslacht en geslacht zullen zij daarin wonen’, (Jesaja 34:16, 17);

en zo in duizend andere plaatsen. Wie niet weet dat de woorden in het Woord aanduidend zijn voor de geestelijke en de hemelse dingen en dat sommige worden gezegd van het goede en sommige van het ware, kan niet anders geloven dan dat zulke dingen herhalingen zijn alleen maar gezegd om op te vullen en dus zo in zich zinledig; vandaar komt het, dat zij die verkeerd over het Woord denken, zulke dingen ook onder de argumenten van de verachting brengen, terwijl toch de eigenlijke Goddelijke dingen zelf daarin verborgen liggen, namelijk het hemels huwelijk, dat de hemel zelf is en het Goddelijk huwelijk, dat de Heer Zelf is. Deze zin is het die de heerlijkheid is waarin de Heer is en de letterlijke zin is de wolk waarin de heerlijkheid is, (Mattheüs 24:30; Lukas 21:27);

zie ook de voorrede tot, (Genesis 18);

en verder nr. 5922.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl