The Bible

 

Ezechiël 40:12

Study

       

12 En er was een ruim voor aan de kamertjes, van een el van deze, en een ruim van een el van gene zijde; en elk kamertje zes ellen van deze, en zes ellen van gene zijde.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9741

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9741. En gij zult maken de voorhof van het habitakel; dat dit de laatste hemel betekent, staat vast uit de betekenis van de voorhof van het habitakel, namelijk het uiterlijke van de hemel, dus de laatste hemel.

Er zijn immers drie hemelen: de binnenste, de middelste en de laatste; de binnenste werd uitgebeeld door het binnenste van het habitakel, waar de ark der getuigenis was; de middelste door het habitakel buiten de voorhang en de laatste door de voorhof, waarover nu wordt gehandeld.

Deze hemel wordt de voorhof genoemd, omdat daarin degenen zijn die in het goede van het geloof zijn en nog niet in het goede van de liefde jegens de naaste; zij die in het goede van de naastenliefde zijn, zijn in de middelste hemel.

Degenen die in de laatste hemel zijn, die de voorhof wordt genoemd, worden engelgeesten genoemd; zij die in de middelste hemel zijn, worden geestelijke engelen genoemd en degenen die in de binnenste hemel zijn, hemelse engelen.

Het goede van het geloof zelf, dus het goede van de laatste hemel, is ook een voorhof, want daar doorheen wordt de mens binnengeleid in het goede van de liefde jegens de naaste, te weten het goede van de middelste hemel.

Men moet weten dat het goede bij de mens de hemel van hem maakt en dat hij een zodanige hemel heeft, naar de hoedanigheid van het goede bij hem.

Er zijn drie goeden die in orde op elkaar volgen: het goede van het geloof, het goede van de liefde jegens de naaste en het goede van de liefde tot de Heer.

Het goede van het geloof maakt de laatste of eerste hemel, zoals eerder is gezegd; het goede van de liefde jegens de naaste maakt de middelste of tweede hemel en het goede van de liefde tot de Heer maakt de binnenste of derde hemel.

Opdat men nog beter zal weten, hoe het met de hemelen is gesteld, zal dit in het kort worden gezegd.

De hemelen worden onderscheiden in een tweetal rijken: in het hemels rijk en het geestelijk rijk en in het ene en in het andere rijk is een innerlijke en een uiterlijke; in het innerlijke van het hemels rijk zijn degenen die in het goede van de liefde tot de Heer zijn en in het uiterlijke ervan zijn degenen die in het goede van de wederzijdse liefde zijn.

In het innerlijke echter van het geestelijk rijk zijn zij die in het goede van de liefde jegens de naaste zijn en in het uiterlijke ervan zij die in het goede van het geloof zijn, nr. 9680.

Het is het uiterlijke van de ene en de andere hemel, dat de laatste of de eerste hemel wordt genoemd en dat werd uitgebeeld door de voorhof.

Vandaar is het en dat er een tweevoudige voorhof rondom de tempel was: een uiterlijke en een innerlijke; de uiterlijk voorhof voor hen die in de uiterlijke dingen van het geestelijk rijk zijn en de innerlijke voorhof voor hen die in de uiterlijke dingen van het hemels rijk zijn.

Ten aanzien van de twee voorhoven van de tempel van Jeruzalem, zie (1 Koningen 6:3,36; 2 Koningen 21:5).

Over de uiterlijke voorhof van de nieuwe tempel bij (Ezechiël 40:17,31,34; 42:1-15); en over de innerlijke voorhof daar, (Ezechiël 40:23,28,32,44; 42:3; 43:5).

Daaruit blijkt, dat in de laatste hemel die werd uitgebeeld door de uiterlijke voorhof van de tempel, het het goede van het geloof is dat die maakt; en dat het in de laatste hemel, die werd uitgebeeld door de innerlijke voorhof, het goede van de wederzijdse liefde is.

Zij die in het goede van de wederzijdse liefde zijn, zijn in de aandoening van het goede ter wille van het goede, maar zij die in het goede van het geloof zijn, zijn in de aandoening van het ware ter wille van het ware; want het goede heerst in het hemels rijk, maar het ware in het geestelijk rijk.

Dat de laatste hemel met de voorhoven worden aangeduid, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar zij worden genoemd, zoals bij Ezechiël: ‘De heerlijkheid van Jehovah hief zich omhoog van boven de cherub, op de dorpel van het huis en het huis werd vervuld van een wolk en de wolk vervulde de innerlijke voorhof en de voorhof was vol van de glans van de heerlijkheid van Jehovah en de stem van de vleugels van de cherubim werd gehoord tot de uiterlijke voorhof toe’, (Ezechiël 10:3-5).

Omdat de voorhof het uitbeeldende van de laatste hemel was, werd deze daarom vervuld van een wolk en van de glans van de heerlijkheid van Jehovah, zoals het huis zelf; de wolk immers en de heerlijkheid is het Goddelijk Ware; dat de wolk dit is, zie de nrs. 5922, 6343, 6752, 8106, 8443; en eveneens de heerlijkheid, nrs. 8267, 8427, 9429; de stem van de vleugels is het ware van het geloof vanuit het goede, nrs. 8764, 9514.

Bij dezelfde: ‘De Geest hief mij op en hij leidde mij binnen in de innerlijke voorhof van de tempel; toen, zie, de heerlijkheid van Jehovah vervulde het huis; en ik hoorde Een Die tot mij sprak uit het huis, zeggende: Zoon des mensen, het is de plaats van Mijn Troon en de plaats van de zolen van Mijn voeten, waar Ik zal wonen in het midden van de zonen Israëls tot in het eeuwige’, (Ezechiël 43:4-7).

Daar wordt de tempel met de voorhof de plaats van de troon van Jehovah genoemd en de plaats van de zolen van Zijn voeten, omdat de tempel met de voorhof de hemel uitbeeldde; de troon van Jehovah is de geestelijke hemel, nrs. 5313, 8625; de plaats van de zolen van Zijn voeten is de laatste hemel.

De laatste hemel wordt ook met de voorhof en met de voorhoven aangeduid in deze volgende plaatsen; bij David: ‘Gezegend is hij die Gij verkiest en doet naderen; hij zal wonen in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw tempel’, (Psalm 65:5).

Dat in de voorhoven wonen is in de hemel wonen, is duidelijk.

Bij dezelfde: ‘Een dag in Uw voorhoven is beter dan duizenden; ik heb verkozen te staan aan de deur in het huis van Mijn God’, (Psalm 84:11).

Bij dezelfde: ‘Geeft Jehovah de heerlijkheid van Zijn Naam, brengt gave en komt in Zijn voorhoven’, (Psalm 96:8).

Bij dezelfde: ‘Looft de Naam van Jehovah, looft, gij dienstknechten van Jehovah, die staande zijt in het Huis van Jehovah, in de voorhoven van het huis van onze God’, (Psalm 135:1,2).

Bij Jesaja: ‘Zij zullen inzamelen het koren en de most, zij zullen eten en Jehovah loven en zij die zullen vergaderen, zullen die drinken in de voorhoven van Mijn heiligheid’, (Jesaja 62:9).

In die plaatsen staan de voorhoven voor de laatste hemelen, want de innerlijke hemelen worden het Huis van Jehovah en Zijn Tempel genoemd, nr. 3720.

Bij Johannes: ‘De engel zei: Sta op en meet de tempel en het altaar en degenen die daarin aanbidden, maar de voorhof die buiten de tempel is, werp naar buiten uit en meet die niet, omdat hij de natiën gegeven is, die de heilige stad zullen vertreden twee en veertig maanden’, (Openbaring 11:1,2).

De tempel en het altaar en zij die daarin aanbidden, zijn de Kerk en de eredienst van de Kerk de voorhof binnen de tempel is het goede van de wederzijdse liefde, zoals eerder is gezegd; de natiën aan wie het is gegeven om de heilige stad te vertreden, zijn de boosheden van de liefde van zich en van de wereld, die de Kerk vernietigen, nr. 6306; twee en veertig maanden betekenen iets eenders als zes weken en zes weken iets eenders als de zes dagen van de week, want zes met zeven vermenigvuldigd is twee en veertig; de week betekent een volledige periode, groter of kleiner, nrs. 2044, 3845; de zes dagen die de zevende voorafgaan, die de sabbat is, betekenen de vorige Kerk tot aan het einde en de instauratie van de nieuwe; de sabbat is de verbinding van het goede en het ware, dus de Kerk, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893, 9274.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8764

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8764. Ik heb u op vleugelen der arenden gedragen; dat dit betekent: en dat zij zo door de waarheden waren opgeheven tot het hemelse licht, staat vast uit de betekenis van iemand op vleugelen der arenden dragen, dus in de hoogte tot het hemelse licht worden opgeheven, want met dragen wordt opheffen aangeduid, met de vleugelen de geestelijke waarheden en met de arend het redelijke ten aanzien van het ware; dat de arend dit is, zie nr. 3901, want de arenden vliegen in de hoogte; de Ouden verstonden immers onder de zichtbare hemel de hemel van de engelen; ook geloofden de eenvoudigen dat daar de woonplaatsen van de engelen waren; en eveneens dat in de hoogte, omdat zij de zon en de sterren dichter nabij was, het hemelse licht zelf was, vandaar komt het, dat gedragen worden op vleugelen der arenden, is in de hoogte tot dat licht.

Dat de opheffing daarheen is door de waarheden van het geloof, komt omdat het het ware van het geloof is dat de mens opheft tot aan de hemel, waar het goede ervan is.

Dat het redelijke ten aanzien van het ware de arend is, komt omdat het redelijke van de mens zijn hemel is en het natuurlijke zoals de aarde is, naar verhouding, want het redelijke maakt de innerlijke mens uit en het natuurlijke de uiterlijke.

Dat de vleugelen de geestelijke waarheden zijn, komt omdat de vogels in het algemeen de verstandelijke dingen en de gedachten betekenen, nrs. 40, 745, 776, 3219, 5149, 7441; vandaar zijn de vleugels de geestelijke waarheden, omdat al het verstandelijke daarvandaan is; het verstandelijke vanuit de valsheden, hoe doordringend en scherp het ook schijnt, is niet het verstandelijke, want het verstandelijke ziet vanuit het licht van de hemel en het licht van de hemel is het geestelijk ware, dat wil zeggen, het ware van het geloof; daarom is daar waar niet het ware is dat van het geloof is, het licht niet, maar daar is donkerheid en een verstandelijke in het donker is geen verstandelijke.

De vleugels zijn ook de machten die van het geestelijk ware zijn vanuit het goede ervan, want de vleugels bij de vogels zijn zoals de handen en de armen van de mens en met de armen en de handen worden machten aangeduid, nrs. 878, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 5544, 6292, 6947, 7518, 7673, 8050, 8153, 8281, 8305; dat het geestelijk ware de macht heeft krachtens het goede zie de nrs. 3563, 4931, 5623, 6344, 6423.

Dat de vleugels de geestelijke waarheden of de waarheden van het geloof zijn, die de macht hebben krachtens het goede, blijkt uit plaatsen elders in het Woord, daarom worden met vleugels wanneer die aan het Goddelijke worden toegekend, het Goddelijk ware aangeduid, dat de almacht heeft, evenals waar zij aan de cherubim worden toegekend, waarmee de voorzienigheid van de Heer wordt aangeduid, zoals bij Ezechiël: ‘Iedere cherub had vier aangezichten en eenieder vier vleugelen; hun vleugelen waren opgericht, de een tot de ander; eenieder had vleugelen die hun lichamen bedekten. Ik hoorde het geluid van de vleugelen evenals het geluid van grote wateren, zoals de stem van Schaddai; wanneer zij gingen, de stem des gedreuns zoals de stem van een legerkamp; wanneer zij stonden, lieten zij hun vleugelen neder. Ik hoorde de stem van hun vleugelen, die elkaar kusten, de een de ander en de stem van de raderen naast die. De stem van de vleugelen van de cherubim werd gehoord tot aan de uiterlijke voorhof, zoals de stem van God Schaddai. De gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen’, (Ezechiël 1:4,6,23,24; 3:13; 10:5,21).

Dat de vleugelen hier het Goddelijk Ware zijn, staat vast uit de afzonderlijke dingen van de beschrijving, zowel hieruit dat de vleugelen waren opgericht de een tot de ander, als daaruit dat zij de lichamen bedekten en ook dat hun geluid werd gehoord zoals het geluid van grote wateren, zoals de stem der raderen en zoals de stem van Schaddai en eveneens dat de gelijkenis van mensenhanden onder hun vleugels was.

Dat de vleugelen waren opgericht de een tot de ander, beeldde de vergezelschapping uit van alle dingen in het Goddelijke; dat zij de lichamen bedekten, betekende dat het Goddelijk Ware het Goddelijk Goede bedekte waaruit dat voortgaat; het Goddelijk Goede immers is de vlam en het Goddelijk Ware is het licht daaruit, dit omgeeft het en bedekt het zo rondom; de vlam zelf verschijnt niet in de hemel, maar slechts het licht waarin de vlam is, die zoals warmte, die de liefde is, wordt waargenomen.

Dat het geluid werd gehoord zoals het geluid van grote wateren, betekent de hoedanigheid van het Goddelijk Ware in de hemel, eender de stem ervan zoals de stem der raderen en zoals de stem van Schaddai, want aan het Goddelijk Ware worden geluid en stem toegekend; daarom wordt er gezegd de stem van grote wateren, omdat de wateren waarheden zijn, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8137, 8138, 8568; en verder de stem der raderen, omdat de raderen de waarheden van de leerstellingen zijn, hierdoor, dat de wagens de leren van het ware zijn, nrs. 5321, 5945, 8146, 8148, 8215; en ook de stem van God Schaddai, omdat God Schaddai het ware is dat berispt in de verzoekingen en daarna vertroost, nrs. 1992, 4572, 5628; de gelijkenis van mensenhanden onder de vleugelen, betekende de almacht, die het Goddelijk Ware heeft, omdat de handen de macht zijn en in de hoogste zin de almacht, wanneer zij aan de Heer worden toegekend.

Hieruit kan vaststaan wat werd uitgebeeld met de vleugelen van de cherubim die over het verzoendeksel waren dat op de Ark van het verbond was en dat zij omhoog uitgebreid waren en het verzoendeksel bedeketen, (Exodus 25:20); en verder wat de cherubim uitbeeldden op de gordijnen van de tabernakel en op de voorhang; en eveneens in de tempel van Salomo; eender wat rondom het nieuwe huis, waarover bij, (Ezechiël 41:18-20); evenzo wat wordt aangeduid met de vier dieren rondom de troon, waarvan eenieder ‘voor zich zes vleugelen rondom had’, (Apocalyps 4:8); en wat met de serafim staande bovenop de troon ‘waarvan eenieder zes vleugelen had’, (Jesaja 6:1,2).

Dat de vleugels in de innerlijke zin de geestelijke waarheden of de waarheden van het geloof zijn, staat vast bij Ezechiël: ‘Zo zei de Heer Jehovih: Een grote arend, groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van vederen, die borduursel had, kwam op de Libanon en nam een takje van een ceder, bracht het af in een land van koophandel; daarop nam hij van het zaad des lands en zette het in een zaadakker; hij nam het tot vele wateren; het sproot uit en werd tot een weelderige wijnstok. En er was een andere arend, groot van vleugelen en vol van vederen, tot welke, ziet, de wijnstok zijn wortelen toevoegde en zijn ranken zond hij tot hem uit, in een goed veld, bij vele wateren; hij was geplant om tak te maken en om vrucht te dragen, opdat hij zou zijn tot een wijnstok der grootsheid’, (Ezechiël 17:1-8).

Deze profetische tekst beschrijft de instauratie van de geestelijke Kerk door de Heer; de arend is daar het geloof; groot van vleugelen en lang van vlerken zijn de waarheden van het geloof; het borduursel is het wetenschappelijke; de groei daaruit wordt beschreven met het takje van de ceder uit de Libanon, met het land van koophandel, het zaad des lands in een zaadakker, tot grote wateren; de Kerk zelf daaruit is de wijnstok.

Dat de wijnstok de geestelijke Kerk is, zie de nrs. 1069, 5113; en dat het de uiterlijke Kerk is, nr. 6375; maar dat de wijnstok der grootsheid, die van de andere arend was, de innerlijke Kerk is, nr. 6376; want het uiterlijk van de Kerk wordt met de ene arend beschreven en haar innerlijke met de andere; daarna wordt bij de profeet daar beschreven hoe die bij de Ouden geïnstaureerde Kerk werd verdraaid bij de Joden.

Eender wordt met de vleugelen het ware van het geloof aangeduid bij David: ‘Al lag gij tussen de rijen, de vleugelen van een duif, overdekt met zilver en haar vlerken van groenglanzend goud’, (Psalm 68:14); de vleugels van de duif zijn de waarheden van het geloof; dat de duif het geloof is, zie nr. 870; daarvan wordt gezegd dat zij met zilver zijn overdekt, omdat het zilver het ware uit het goede is, nrs. 1551, 2954, 5658, 6914, 6917, 7999.

Dat de vleugelen het Goddelijk Ware zijn, staat ook vast uit de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Die Jehovah verwachten, worden vernieuwd in sterkte, zij klimmen op met een vleugel zoals de arenden’, (Jesaja 40:31).

Bij David: ‘God reed op een cherub en vloog, Hij werd gevoerd op de vleugelen des winds’, (Psalm 19:11; 104:3; daar wordt gehandeld over het Goddelijk Ware en Zijn macht.

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal u bedekken onder Zijn vleugel en onder Zijn vleugelen zult gij vertrouwen; rondas en beukelaar is de waarheid’, (Psalm 91:4); bedekt worden door de vleugel van Jehovah en onder Zijn vleugelen vertrouwen, staat voor de bescherming en het vertrouwen, welke van het geloof zijn; evenzo ‘verborgen worden onder de schaduw der vleugelen Gods’, (Psalm 17:8); ‘in de schaduw Zijner vleugelen vertrouwen’, (Psalm 36:8; 57:2; 61:5).

‘In de schaduw Zijner vleugelen zingen’, (Psalm 63:8).

Zoals de meeste dingen ook een tegengestelde zin hebben, dus eveneens de vleugelen, in welke zin de vleugelen dan de valsheden betekenen, zoals bij Johannes: ‘Uit de rook van de put des afgronds gingen sprinkhanen uit en de stem van hun vleugelen was zoals de stem van vele paarden, rennende tot de oorlog’, (Openbaring.9:2,9); daar zijn de vleugelen de valsheden die strijden tegen het ware, want de sprinkhaan is het valse in uitersten, nr. 7643.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl