Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8765
8765. En u tot Mij gebracht; dat dit betekent: zo tot het goede van de liefde dat in de hemel is, staat hieruit vast dat Jehovah, Die zegt dat zij tot Hem waren gebracht, het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde is, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 3921, 4402, 7010, 7268, 7873, 8301, 8760, hier het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde in de hemel, nr. 8761.
Hoe de samenhang is van deze teksten met het vorige, is duidelijk, want in het vlak voorafgaande wordt met ‘Ik heb u op vleugelen der arenden gedragen’ aangeduid, dat zij door de waarheden waren opgeheven tot het hemelse licht en met deze woorden ‘Ik heb u tot Mij gebracht’, wordt aangeduid tot het Goddelijk Goede van de liefde in de hemel, aangezien de mens door de waarheden die van het geloof zijn, wordt gebracht tot het goede, dus in de hemel en tot de Heer daar; want de mens is niet eerder in de hemel, dus niet eerder bij de Hee, dan wanneer hij in het goede is, dat wil zeggen, in de aandoening van de naastenliefde.
Zij die in het geloof-alleen het heil stellen en niet tegelijk in een leven van het geloof, dat wil zeggen, in het leven van de naastenliefde, geloven dat eenieder in de hemel en tot de Heer kan komen, hoe hij ook heeft geleefd; zij weten immers niet, wat het leven van de mens is en omdat zij dit niet weten, menen zij dat het leven niets is; en indien hun daarom wordt gevraagd of de bozen onder de goeden kunnen zijn, zeggen zij dat dit kan vanwege de barmhartigheid van God, omdat dit het werk van de Almacht is; ja, indien hun wordt gevraagd of een duivel een engel van de hemel kan worden, dan bevestigen zij dit, indien hij slechts het geloof wil opnemen; of hij het kan opnemen, daarover zijn zij niet in twijfel; indien hun echter wordt gezegd dat bij de mens het boze niet in het goede kan worden verkeerd, dus niet de hel in de hemel en dat dit onmogelijk is omdat het tegen de orde is, dus tegen het Goddelijk Ware, dus tegen God Zelf, Die de Orde is, dan antwoorden zij daarop dat zulke redeneringen over de zaliging zijn, waarover zij zich niet bekommeren.
Hieruit en talloze andere dingen kan vaststaan, tot welk een blindheid ten aanzien van het heil en het eeuwige leven de leer met betrekking tot het geloof-alleen binnenleidt.