Ezechiël 40:1
1
In het vijf en twintigste jaar onzer gevankelijke wegvoering, in het begin des jaars, op den tienden der maand, in het veertiende jaar, nadat de stad geslagen was; even op dienzelfden dag, was de hand des HEEREN op mij, en Hij bracht mij derwaarts.
Numeri 34:19-29
19
En dit zijn de namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne;
20
En van den stam der kinderen van Simeon, Semuel, zoon van Ammihud;
21
Van den stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon;
22
En van den stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;
23
Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse, de overste Hanniel, zoon van Efod;
24
En van den stam der kinderen van Efraim, de overste Kemuel, zoon van Siftan;
25
En van den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;
26
En van den stam der kinderen van Issaschar, de overste Paltiel, zoon van Azzan;
27
En van den stam der kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selomi;
28
En van den stam der kinderen van Nafthali, de overste Pedael, zoon van Ammihud.
29
Dit zijn ze, dien de HEERE geboden heeft, den kinderen Israels de erfenissen uit te delen, in het land Kanaan.