The Bible

 

Ezechiël 23

Study

   

1 Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

2 Mensenkind! daar waren twee vrouwen, dochteren van een moeder.

3 Dezen hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast.

4 Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden de Mijne, en baarden zonen en dochteren; dit waren haar namen: Samaria is Ohola, en Jeruzalem Oholiba.

5 Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij; en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriers, die nabij waren;

6 Bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, altemaal gewenste jongelingen, ruiteren, rijdende op paarden.

7 Alzo dreef zij haar hoererijen met dezelve, die allen de keure der kinderen van Assur waren; en met allen, op dewelke zij verliefd was, met al derzelver drekgoden, verontreinigde zij zich.

8 Zij verliet ook haar hoererijen niet, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort.

9 Daarom gaf Ik haar in de hand van haar boelen over, in de hand der kinderen van Assur, op dewelke zij verliefd was.

10 Dezen ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochteren namen zij weg, maar haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een naam onder de vrouwen, nadat men gerichten over haar geoefend had.

11 Als haar zuster, Oholiba, dit zag, zo verdierf zij haar minne nog meer dan zij, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster.

12 Zij werd verliefd op de kinderen van Assur, de vorsten en overheden, die nabij waren, bekleed met volkomen sieraad, ruiteren, rijdende op paarden, altemaal gewenste jongelingen.

13 Toen zag Ik, dat zij verontreinigd was; zij hadden beiden enerlei weg.

14 Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe; want toen zij geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der Chaldeen, geschilderd met menie,

15 Gegord met een gordel aan hun lenden, hebbende overvloedig geverfde hoeden op hun hoofden, die allen in het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel, van Chaldea, het land hunner geboorte;

16 Zo werd zij op dezelve verliefd met het opzien van haar ogen, en zij zond boden tot hen, naar Chaldea.

17 De kinderen van Babel nu kwamen tot haar in tot het leger der minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde zij zich met hen; daarna werd haar ziel van hen afgetrokken.

18 Alzo ontdekte zij haar hoererijen, en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziel was afgetrokken van haar zuster.

19 Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen van haar jeugd, als zij gehoereerd had in het land van Egypte.

20 En zij werd verliefd meer dan derzelver bijwijven, welker vlees is als het vlees der ezelen, en welker vloed is als de vloed der paarden.

21 Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten, vanwege de borsten uwer jeugd.

22 Daarom, o Oholiba! alzo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal uw boelen, van welke uw ziel is afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen.

23 De kinderen van Babel en alle Chaldeen, Pekod, en Soa, en Koa, en alle kinderen van Assur met hen; gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden.

24 Die zullen tegen u komen met karren, wagenen en wielen, en met een vergadering van volken, rondassen, en schilden, en helmen; zij zullen zich rondom tegen u zetten; en Ik zal voor hun aangezicht het gericht stellen, en zij zullen u richten naar hun rechten.

25 En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren afnemen, en het laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen uw zonen en uw dochteren wegnemen, en het laatste van u zal door het vuur verteerd worden.

26 Zij zullen u ook uw klederen uittrekken, en uw sieraadtuig wegnemen.

27 Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen ophouden, mitsgaders uw hoererij, gebracht uit Egypteland; en gij zult uw ogen naar hen niet opheffen, en aan Egypte niet meer gedenken.

28 Want alzo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal u overgeven in de hand dergenen, die gij haat, in de hand dergenen, van dewelken uw ziel is afgetrokken.

29 Die zullen met u handelen uit haat, en al uw arbeid wegnemen, en u naakt en bloot laten, dat uw hoerenschaamte ontdekt worde, mitsgaders uw schandelijkheid en uw hoererijen.

30 Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en omdat gij u met hun drekgoden verontreinigd hebt.

31 In den weg uwer zuster hebt gij gewandeld, daarom zal Ik haar beker in uw hand geven.

32 Alzo zegt de Heere Heere: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot belaching en spot worden; de beker houdt veel in.

33 Van dronkenschap en jammer zult gij vol worden; de beker van uw zuster Samaria is een beker der verwoesting en der eenzaamheid.

34 Gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven zult gij brijzelen, en uw borsten zult gij afrukken; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere.

35 Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij Mijner vergeten, en Mij achter uw rug geworpen hebt, zo draagt gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen.

36 En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen.

37 Want zij hebben overspel gedaan, en er is bloed in haar handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan; daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij Mij gebaard hadden, voor hen door het vuur laten doorgaan, tot spijze.

38 Nog hebben zij Mij dit gedaan; zij hebben Mijn heiligdom ten zelven dage verontreinigd, en Mijn sabbatten ontheiligd.

39 Want als zij hun kinderen hun drekgoden geslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven dag in Mijn heiligdom, om dat te ontheiligen; en ziet, alzo hebben zij gedaan in het midden van Mijn huis.

40 Dit is er ook, dat zij gezonden hebben tot mannen, die van verre zouden komen; tot dewelken als een bode gezonden was, ziet, zo kwamen zij, voor dewelken gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet;

41 En gij zat op een heerlijk bed, voor hetwelk een tafel toegericht was, en op hetwelk gij Mijn reukwerk en Mijn olie gezet hadt.

42 Als nu het geruis der menigte daarop stil was, zo zonden zij tot mannen uit de menigte der mensen, en daar werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn; die deden armringen aan haar handen, en een sierlijke kroon op haar hoofden.

43 Toen zeide Ik van deze, die van overspelerijen verouderd was: Nu zullen zij hoereren de hoererijen dezer hoer, en die ook.

44 En men ging tot haar in, gelijk men ingaat tot een vrouw, die een hoer is; alzo gingen zij in tot Ohola en tot Oholiba, die schandelijke vrouwen.

45 Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar richten naar het recht der overspeelsters, en naar het recht der bloedvergietsters; want zij zijn overspeelsters, en bloed is in haar handen.

46 Want alzo zegt de Heere Heere: Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal ze ter beroering en ten roof overgeven.

47 En de vergadering zal ze met stenen stenigen, en dezelve met hun zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochteren zullen zij doden, en haar huizen met vuur verbranden.

48 Alzo zal Ik de schandelijkheid uit het land doen ophouden; opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen.

49 Alzo zullen zij uw schandelijkheid op u leggen, en gij zult de zonden uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere Heere ben.

   

From Swedenborg's Works

 

Leer Over De Heer #4

Study this Passage

  
/ 65  
  

4. Om te bevestigen dat het zo is, zou ik in dit eerste artikel alleen willen aanhalen de plaatsen vanuit het Woord, waar gezegd wordt: die dag, in die dag en in die tijd, waarin onder dag en onder tijd wordt verstaan de Komst van de Heer. Bij Jesaja: 'Het zal geschieden later in de dagen, welgegrond zal zijn de berg van Jehovah als het hoofd van de bergen. Verhoogd zal worden Jehovah alleen in die dag. De dag van Jehovah Zebaoth op alle heuvels groots en hoog. In die dag zal de mens wegwerpen zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 2:2, 11-12, 20). 'In die dag zal de Heer Jehovih wegnemen hun sieraad', (Jesaja 3:18); 'In die dag zal zijn de spruit van Jehovah tot sieraad en heerlijkheid, (Jesaja 4:2); 'Hij zal grommen tegen hem in die dag, en neerschouwen tot het land, dat, zie, duisternis, benauwdheid, en het licht zal verduisterd worden, in de ruïnes', (Jesaja 5:30). 'Het zal geschieden in die dag, toesissen zal Jehovah de vliegen aan het verste eind van de rivieren van Egypte. In die dag zal de Heer afscheren…in de overgangen van de rivier. In die dag zal Hij levendmaken. Zijn zal in die dag alle plaats tot doorn en distel', (Jesaja 7:18, 20-21, 23). 'Wat zult gij doen in de dag der bezoeking, die komen zal. In die dag zal Israël steunen op Jehovah, de Heilige Israëls, in waarheid', (Jesaja 10:3, 20). 'Het zal geschieden in die dag, de wortel van Isai, staande tot een banier van de volken, zullen de natiën zoeken en zijn zal Zijn rustplaats heerlijkheid. Vooral in die dag zal de Heer opzoeken de overblijfselen van Zijn volk', (Jesaja 11:10-11). 'Zeggen zult gij in die dag: danken zal ik U, Jehovah. Zeggen zult gijlieden in die dag: Prijst Jehovah, roept aan Zijn naam', (Jesaja 12:1, 4). Nabij is de dag van Jehovah, zoals een verwoesting door Schaddai [de Almachtige] zal hij komen. Zie, de dag van Jehovah komt ongenadig in verbolgenheid en in gloed van toorn. Bewegen zal Ik de hemel en wegschudden zal de aarde van haar plaats, in die dag van de ontsteking van Zijn toorn. Nabij is Zijn tijd en zal komen, en de dagen zullen niet vertraagd worden', (Jesaja 13:6, 9, 13, 22). 'Het zal geschieden in die dag, verzwakt zal worden de glorie van Jakob. In die dag zal de mens opzien tot zijn Maker en zijn ogen tot de Heilige Israëls. In die dag zullen de steden van de toevlucht zijn tot verlatenheden van het woud', (Jesaja 17:4, 7, 9). 'In die dag zullen er zijn vijf steden in het land van Egypte, de lip van Kanaän spreken. In die dag zal Jehovah een altaar hebben in het midden van Egypte. In die dag zal er een weg zijn vanuit Egypte tot Aschur, en Israël zal zijn in het midden van het land', (Jesaja 19:18-19, 21, 23-24). 'Zeggen zal de bewoner van het eiland in die dag: zie.. , onze verwachting', (Jesaja 20:6). 'Dag van tumult en van verwoesting en van verwarring voor de Heer Jehovih Zebaoth', (Jesaja 22:5, 12). 'In die dag zal Jehovah bezoeking doen over het leger van de hoogte en over de koningen van de aarde. Na de veelheid van de dagen zullen zij bezocht worden; dan zal de maan schaamrood worden, en de zon beschaamd worden', (Jesaja 24:21-22, 23). 'Zeggen zal men in die dag: zie, onze God, Deze, Die wij hebben verwacht, dat Hij ons verlost', (Jesaja 25:9). 'In die dag zal gezongen worden dit lied in het land van Juda; een sterke stad hebben wij', (Jesaja 26:1). ' In die dag zal Jehovah met Zijn zwaard bezoeken. In die dag, wijngaard van loutere wijn, antwoord hem', (Jesaja 27 1, 2, 12, 13). 'In die dag zal zijn Jehovah Zebaoth tot een kroon versierd en tot een tulband', (Jesaja 28:5). 'Dan zullen horen in die dag de doven de woorden van het Boek, en vanuit de duisternis zullen de ogen van de blinden zien', (Jesaja 29:18). 'Zijn zullen leidingen van de wateren in de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen en het licht van de maan zal dan zijn zoals het licht van de zon. In de dag waarop Jehovah zal verbinden de breuk van Zijn volk', (Jesaja 30:25-26). 'In die dag zullen zij verwerpen, ieder zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 31:7). 'De dag van de wraak van Jehovah, het jaar van Zijn vergeldingen', (Jesaja 34:8). 'Komen zullen zij op u af, die twee in één dag, kinderloosheid en weduwschap', (Jesaja 47:9). 'Kennen zal Mijn volk Mijn naam, in die dag zullen zij weten dat Ik ben, Hij Die spreekt, zie Mij', (Jesaja 52:6). 'Gezalfd heeft Jehovah Mij, om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak voor onze God, om te troosten alle rouwenden', (Jesaja 61:1-2). 'De dag van de wraak was in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen', (Jesaja 63:4). Bij Jeremia: 'In die dagen zult gij niet meer zeggen: de Ark van het verbond van Jehovah. In die tijd zullen zij noemen Hierosolyma de troon van Jehovah. In die dagen zullen zij gaan, het huis van Jehudah tot het huis Israëls', (Jeremia 3:16-17, 18). 'In die dag zal vergaan het hart van de koning en het hart van de vorsten en verbijsterd zullen zijn de priesters en verstommen de Profeten', (Jeremia 4:9).' Zie, de dagen komende, waarop tot woestheid het land zal worden', (Jeremia 7:32). 'Vallen zullen zij onder de vallenden in de dag van hun bezoeking', (Jeremia 8:12). 'Zie, de dagen komende, Ik zal bezoeking doen over elke besnedene in de voorhuid', (Jeremia 9:25). 'In de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 10:15). 'Overblijfselen zullen zij niet hebben; aanbrengen zal Ik een boze over hen, in het jaar van hun bezoeking', (Jeremia 11:23). Zie, de dagen komende, waarop niet langer zal gezegd worden...',(Jeremia 16:14). 'Met de nek en niet met de aangezichten zal Ik hen aanzien in de dag van hun ondergang', (Jeremia 18:17). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik zal geven deze plaats tot verwoesting', (Jeremia 19:6, 8). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik aan David zal opwekken een gerechte Spruit, Die regeren zal als Koning. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden, en Israël zal wonen in veiligheid. Daarom, zie, er komen de dagen, waarop zij niet meer zeggen zullen...Aanbrengen zal Ik over hen een boze het jaar van hun bezoeking. In het uiterste van de dagen zult gij inzicht verstaan', (Jeremia 23:5-6, 7, 12, 20). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik een keer zal brengen. O wee, groot is deze dag, en geen is als hij. Geschieden zal het in die dag, verbreken zal Ik het juk en de banden verscheuren', (Jeremia 30:3, 7-8). 'Een dag zal het zijn, waarop de wachters zullen roepen in het bergland van Efraïm: Staat op, laat ons opklimmen naar Zion, tot Jehovah onze God. Zie, de dagen komende, waarop Ik een nieuw verbond zal sluiten. Zie, de dagen komende, waarop gebouwd zal worden een stad voor Jehovah', (Jeremia 31:, 6, 27, 31, 38). 'De dagen komende waarop Ik zal vestigen het goede woord. In die dagen en in die tijd zal Ik doen uitspruiten aan David een gerechte spruit. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden', (Jeremia 33:14, 15, 16). 'Toeleiden zal Ik woorden tegen deze stad ten kwade in die dag. Gij echter zal Ik ontrukken in die dag', (Jeremia 39:16-17). 'Die dag voor de Heer Jehovih Zebaoth een dag van wraak, dat Hij wraak neemt op Zijn vijanden. De dag van de ondergang is gekomen over hen, de tijd van hun bezoeking', (Jeremia 46:10, 21). 'Vanwege de komende dag om te verwoesten', (Jeremia 47:4). 'Toeleiden zal Ik over hen het jaar van de bezoeking. Terugleiden zal Ik evenwel de gevangenschap van hem in het uiterste der dagen', (Jeremia 48:44, 47). 'Ondergang zal ik toeleiden over hen ten tijde van hun bezoeking. Vallen zullen haar jongelingen in de straten, en alle krijgsmannen zullen worden uitgeroeid in die dag. In het uiterste der dagen zal Ik terugleiden de gevangenschap van hen', (Jeremia 49:8, 26, 39). 'In die dagen en in die tijd zullen komen de zonen Israëls en de zonen van Jehudah tezamen, en Jehovah hun God zullen zij zoeken. In die dagen en in die tijd zal gezocht worden de ongerechtigheid van Israël, maar die is er niet. Wee hun, omdat gekomen is de dag van hen, de tijd van hun bezoeking, (Jeremia 50:4, 20, 27, 31). IJdelheid die, werk van dwalingen, in de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 51:18). Bij Ezechiël: 'Het einde komt, komen doet het einde, komen doet de morgen over u, komen doet de tijd, nabij is de dag van het tumult. Zie de dag, zie, hij komt, de morgen gaat uit, gebloeid heeft de staf, uitgesproten is het geweld. Aangekomen is de dag, aangekomen de tijd over de gehele menigte ervan. Niet zilver en goud zullen hen uithelpen in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 7:6-7, 10, 12, 19). Zij zeiden van de Profeten: Het gezicht dat hij ziende is, zal geschieden na vele dagen; hij profeteert voor verre tijden', (Ezechiël 12:27). 'Niet zullen zij staan in de oorlog in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 13:5). 'Gij doorboorde goddeloze, vorst van Israël, wiens dag komt, in de tijd van het einde van de ongerechtigheid', (Ezechiël 21:25, 29, 30). 'Stad, uitgietende bloed in uw midden, opdat haar tijd mag komen; en gij hebt doen naderen de dagen, om te komen tot uw jaren', (Ezechiël 22:3-4). 'Zal het niet zijn in de dag, waarop Ik zal wegnemen van hen de sterkte; in die dag zal komen een ontvluchte tot u ter inlichting van de oren. In die dag zal geopend worden uw mond tot de ontvluchte', (Ezechiël 24:25, 26, 27). 'In die dag zal Ik doen groeien de hoorn van het huis van Israël', (Ezechiël 29:21). 'Huilt, wee de dag, want nabij is de dag van Jehovah, nabij de dag van Jehovah, een dag vol wolken, een dag van de natiën zal het zijn. In die dag zullen uitgaan boden van Mij', (Ezechiël 30:2-3, 9). 'In die dag waarop gij zult neerdalen ter hel', (Ezechiël 31:15). 'Ik, vragen zal Ik naar Mijn kudde, in de dag waarop hij zal zijn in het midden van uw kudde en ontrukken zal Ik hen vanuit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn geweest. In de dag van wolken en donkerheid', (Ezechiël 34:11-12). 'In de dag waarop Ik u zal hebben gereinigd van al uw ongerechtigheden', (Ezechiël 36:33). 'Profeteer en zeg: In die dag, waarop zitten zal Mijn volk Israël in veiligheid, zult gij het niet bekennen? In het nageslacht van de dagen zal Ik u heenleiden tot Mijn land. In die dag, in de dag waarop zal komen Gog op het land. In Mijn ijver, in de dag van Mijn verontwaardiging, indien niet in deze dag geweest zal zijn een grote aardbeving op het land van Israël', (Ezechiël 38:14, 16, 18-19). 'Zie, hij komt, deze dag waarvan Ik gesproken heb. Het zal geschieden in die dag, geven zal Ik aan Gog een grafstede in het land van Israël; opdat zij bekennen het huis Israëls, dat Ik Jehovah hun God ben, vanaf die dag en voortaan', (Ezechiël 39:8, 11, 22). Bij Daniël: 'God in de hemelen heeft onthuld de verborgen dingen, wat geschieden zal in het laatste der dagen', (Daniël 2:28). De tijd kwam dat de heiligen het koninkrijk in bezit namen', (Daniël 7:22). 'Let op, omdat het gezicht gaat over de tijd van het. Hij zei: Zie, Ik, zal u bekend maken wat geschieden zal in het uiterste van de toorn want het gaat over het einde ter bestemder tijd. Het gezicht van de avond en de morgen, waarheid is het; gij, verbergt het gezicht, omdat het pas geldt na vele dagen', (Daniël 8:17, 19, 26). 'Ik ben gekomen om u te doen verstaan, wat uw volk zal overkomen in het uiterste der dagen, omdat er nog een gezicht is voor die dagen', (Daniël 10:14, 16). 'De inzichtsvollen zullen beproefd worden om te louteren en te reinigen, tot aan de tijd van het einde, want nog wacht een bestemde tijd', (Daniël 11:35). 'In die tijd zal opstaan Michaël, de grote vorst, die staat voor de zonen van uw volk en het zal zijn een tijd van angst, zoals er niet is geweest, sinds de natie. In deze tijd evenwel zal uw volk uitgered worden, al wie zal gevonden worden geschreven in het boek', (). 'Gij Daniël, verberg de woorden en verzegel het boek tot aan de tijd van het einde. Van de tijd af echter, waarop zal verwijderd worden het gedurig offer, en zal gegeven worden de verwoestende gruwel, zijn er duizend twee honderd negentig dagen. Gij zult opstaan in uw lot onder het einde der dagen', (Daniël 12:4, 9, 11, 13). Bij Hosea: 'Een einde zal Ik maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. In die dag zal Ik verbreken de boog Israëls. Groot de dag Israëls', (Hosea 1:4-5, 11). 'In die dag, noemen zult gij, Mijn echtgenoot. Sluiten zal Ik voor hen een verbond in die dag. In die dag zal Ik verhoren', (Hosea 2:17, 18, 20). 'Omkeren zullen de zonen Israëls, en zoeken Jehovah God, en David hun koning in het uiterste der dagen', (Hosea 3:5). 'Gaat en laat ons terugkeren tot Jehovah; Hij zal ons levend maken na twee dagen en in de derde dag zal Hij ons oprichten en wij zullen leven vóór Hem', (Hosea 6:1-2). 'Gekomen zijn de dagen van bezoeking, gekomen de dagen van vergelding', (Hosea 9:7). Bij Joël: 'Wee, de dag, omdat nabij is de dag van Jehovah en zoals een verwoesting uit Schaddai zal hij komen, (Joël 1:15). 'Komen doet de dag van Jehovah, nabij de dag van duisternis en donkerheid, dag van wolk en schemering. Groot de dag van Jehovah en zeer verschrikkelijk, en wie zal hem uithouden', (Joël 2:1-2, 11). 'Over dienstknechten en dienstmaagden in die dagen zal Ik uitgieten Mijn geest. De zon zal verkeerd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat komt de dag van Jehovah groot en verschrikkelijk', (Joël 2:29, 31). 'Zie, in die dagen en in die tijd, waarin Ik zal terugvoeren', (Joël 3:1). 'In die dagen en in die tijd zal Ik vergaderen alle natiën. Nabij is de dag van Jehovah. Het zal geschieden in die dag, druipen zullen de bergen van most', (Joël 3:1, 14, 18). Bij Obadjah: 'In die dag zal Ik de wijzen verloren laten gaan vanuit Edom. Verblijd u niet over hen in de dag van hun ondergang, in de dag van hun benauwdheid. Nabij immers de dag van Jehovah over alle natiën', (Obadja vers 8, 12, 13, 14, 15). Bij Amos: 'Een sterke van hart zal heenvluchten naakt in die dag', (Amos 2:16). 'In de dag waarop Ik zal bezoeken de overtredingen Israëls over hem', (Amos 3:14). Wee de verlangenden naar de dag van Jehovah: wat wilt u van de dag van Jehovah, die een van duisternis is en niet van licht. Zal niet duisternis zijn de dag van Jehovah, en niet licht en donkerheid, niet echter glans voor die', (Amos 5:18, 20). 'Huilen zullen de gezangen van de Tempel in die dag. In die dag zal Ik doen ondergaan de zon op de middag: en verduisteren zal Ik het land in de dag van het licht. In die dag zullen versmachten de schone maagden en de jongelingen van dorst', (Amos 8:3, 9, 13). 'In die dag zal Ik oprichten de gevallen hut van David. Zie de dagen komen dat druipen zullen de bergen van most', (, ). Bij Micha: 'In die dag zal geweeklaagd worden, door te verwoesten zijn wij verwoest', (Micha 2:4). 'In het uiterste der dagen zal de berg van het huis van Jehovah zijn gesteld tot het hoofd van de bergen. In die dag zal Ik verzamelen de kreupele', (Micha 4:1, 6).'In die dag zal Ik uitroeien uw paarden en uw wagens', (Micha 5:9). 'Dag van uw bespieders, uw bezoeking is gekomen. De dag is aanwezig om te bouwen de lemen muren: deze dag zal men tot aan u komen, (Micha 7:4, 11-12)'. Bij Habakuk: 'Nog een gezicht op vastgestelde tijd, en het zal uitgesproken worden aan het einde; als het zal uitblijven, verwacht dat omdat het door te komen zal komen, en niet zal het uitgesteld worden', (Habakuk Micha 2:3). 'Jehovah, in het midden van de jaren doe Uw werk; in het midden van de jaren maak bekend; God zal komen', (Habakuk Micha 3:2). Bij Zefanja: 'Nabij is de dag van Jehovah. In de dag van het slachtoffer van Jehovah zal Ik bezoeking doen over de vorsten, en over de zonen van de koning. In die dag zal zijn een stem van geschreeuw. In die tijd zal Ik doorzoeken Jeruzalem met lantaarns. Nabij is de grote dag van Jehovah. Dag van de ontsteking deze dag. Dag van de angst en van de benauwenis. Dag van de woestheid en van de verwoesting. Dag van duisternis en van donkerheid. Dag van de wolk en van de nevel. Dag van de bazuin en van het geschal. In de dag van de toorn van Jehovah zal verteerd worden het gehele land, en een schielijk einde zal Hij maken met alle bewoners van het land', (Zefanja 1:7-8, 9-10, 12, 14-15, 16, 18). 'Wanneer nog niet komt over ons de dag van de toorn van Jehovah. Misschien zult gij verborgen worden in de dag van de toorn van Jehovah', (Zefanja 2:2-3). 'Verwacht Mij tot aan de dag van Mijn oprijzen tot de prooi, want het is Mijn gericht. In die dag zult gij niet beschaamd worden over uw werken. In die dag zal gezegd worden tot Jeruzalem: Vrees niet. Wegdoen zal Ik uw verdrukkers in die tijd. In die tijd laat Ik u binnenkomen. In die tijd zal Ik u vergaderen, omdat Ik u zal vrijgeven tot een naam en tot lof', (Zefanja 3:8, 11, 16, 19-20). Bij Zacharia: 'Verwijderen zal Ik de ongerechtigheid van het land in één dag. In die dag zult gij roepen, de man tot zijn genoot, onder de wijnstok en onder de vijgenboom', (Zacharia 3:9-10). 'Dan zullen vele natiën aankleven Jehovah in die dag', (). In die dagen zullen aangrijpen tien mannen de slip van een man van Judea', (Zacharia 8:23). 'Behouden zal hen Jehovah hun God in die dag zoals een kudde Zijn volk', (Zacharia 9:16). 'Mijn verbond is verbroken in die dag', (Zacharia 11:10).'In die dag zal Ik stellen Jeruzalem tot een niet te torsen steen voor alle volken. In die dag zal Ik slaan alle paard met verbijstering. In die dag zal Ik stellen de aanvoerders van Jehudah zoals een oven van vuur in het brandhout. In die dag beschermen zal Jehovah de bewoners van Jeruzalem. In die dag zal Ik zoeken te verderven alle natiën. In die dag zal groeien de rouwklacht in Jeruzalem', (Zacharia 12:3-4, 6, 8-9, 11). 'In die dag zal een bron geopend zijn voor het huis van David en voor de bewoners van Jeruzalem. Geschieden zal het in die dag dat Ik zal uitroeien de namen van de afgoden in het land. In die dag zullen de Profeten beschaamd worden', (Zacharia 13:1-2, 4). 'Zie de dag komende voor Jehovah. Staan zullen Zijn voeten in die dag op de Olijfberg. In die dag zal niet zijn licht en glans. Een enige dag die Jehovah bekend zal zijn, niet dag niet nacht, omstreeks de tijd van de avond zal het licht zijn. In die dag zullen uitgaan levende wateren van Hierosolyma. In die dag zal Jehovah zijn één, en Zijn Naam één. In die dag zal zijn grote opschudding van Jehovah. In die dag zal er staan op de belletjes van de paarden: heiligheid aan Jehovah. Niet langer zal zijn Kanaäns koopman in het huis van Jehovah in die dag', (Zacharia 14:1, 4, 6-7, 8-9, 13, 20-21). Bij Maleachi: 'Wie zal verdragen de dag van Zijn toekomst, en wie zal bestaan wanneer Hij zal verschenen zijn. Opdat zij Mij zijn in die dag, die Ik maken zal, tot eigendom', (Maleachi 3:2, 17). 'Zie, de dag is komend, brandend als een oven. Zie, Ik zend ulieden Elia, de Profeet, voordat komt de dag van Jehovah, groot en vreeswekkend, (Maleachi 4:1, 5). Bij David: 'Bloeien zal in Zijn dagen de rechtvaardige met veel vrede; en heersen zal Hij van zee tot zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde', (Psalm 72:7-8) en ook elders.

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

The Bible

 

Jeremia 49:26

Study

       

26 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten; en al haar krijgslieden zullen te dien dage nedergehouwen worden, spreekt de HEERE der heirscharen.