The Bible

 

Daniël 8

Study

   

1 In het derde jaar des koninkrijks van den koning Belsazar, verscheen mij een gezicht, mij Daniel, na hetgeen mij in het eerste verschenen was.

2 En ik zag een gezicht, (het geschiedde nu, toen ik het zag, dat ik in den burg Susan was, welke in het landschap Elam is) ik zag dan in een gezicht, dat ik aan den vloed Ulai was.

3 En ik hief mijn ogen op, en ik zag, en ziet, een ram stond voor dien vloed, die had twee hoornen, en die twee hoornen waren hoog, en de een was hoger dan de andere, en de hoogste kwam in het laatste op.

4 Ik zag, dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet, en tegen het noorden, en tegen het zuiden, en geen dieren konden voor zijn aangezicht bestaan, en er was niemand, die uit zijn hand verloste; maar hij deed naar zijn welgevallen, en hij maakte zich groot.

5 Toen ik dit overlegde, ziet, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen.

6 En hij kwam tot den ram, die de twee hoornen had, dien ik had zien staan voor den vloed; en hij liep op hem aan in de grimmigheid zijner kracht.

7 En ik zag hem, nakende aan den ram, en hij verbitterde zich tegen hem, en hij stiet den ram, en hij brak zijn beide hoornen; en in den ram was geen kracht, om voor zijn aangezicht te bestaan; en hij wierp hem ter aarde, en hij vertrad hem, en er was niemand, die den ram uit zijn hand verloste.

8 En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen op aan deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels.

9 En uit een van die kwam voort een kleine hoorn, welke uitnemend groot werd, tegen het zuiden, en tegen het oosten, en tegen het sierlijke land.

10 En hij werd groot tot aan het heir des hemels; en hij wierp er sommigen van dat heir, namelijk van de sterren, ter aarde neder, en hij vertrad ze.

11 Ja, hij maakte zich groot tot aan den Vorst diens heirs, en van Denzelven werd weggenomen het gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen.

12 En het heir werd in den afval overgegeven tegen het gedurig offer; en hij wierp de waarheid ter aarde; en deed het, en het gelukte wel.

13 Daarna hoorde ik een heilige spreken; en de heilige zeide tot den onbenoemde, die daar sprak: Tot hoelang zal dat gezicht van het gedurig offer en van den verwoestenden afval zijn, dat zo het heiligdom als het heir ter vertreding zal overgegeven worden?

14 En hij zeide tot mij: Tot twee duizend en driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom gerechtvaardigd worden.

15 En het geschiedde, toen ik dat gezicht zag, ik Daniel, zo zocht ik het verstand deszelven, en ziet, er stond voor mij als de gedaante eens mans.

16 En ik hoorde tussen Ulai eens mensen stem, die riep en zeide: Gabriel! geef dezen het gezicht te verstaan.

17 En hij kwam nevens waar ik stond; en als hij kwam, verschrikte ik, en viel op mijn aangezicht. Toen zeide hij tot mij: Versta, gij mensenkind! want dit gezicht zal zijn tot den tijd van het einde.

18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht ter aarde; toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats.

19 En hij zeide: Zie, ik zal u te kennen geven, wat er geschieden zal ten einde dezer gramschap; want ter bestemder tijd zal het einde zijn.

20 De ram met de twee hoornen, dien gij gezien hebt, zijn de koningen der Meden en der Perzen.

21 Die harige bok nu, is de koning van Griekenland; en de grote hoorn, welke tussen zijn ogen is, is de eerste koning.

22 Dat er nu vier aan zijn plaats stonden, toen hij verbroken was; vier koninkrijken zullen uit dat volk ontstaan, doch niet met zijn kracht.

23 Doch op het laatste huns koninkrijks, als het de afvalligen op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande;

24 En zijn kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en hij zal het wonderlijk verderven, en zal geluk hebben, en zal het doen; en hij zal de sterken, mitsgaders het heilige volk verderven:

25 En door zijn kloekheid zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en in stille rust zal hij er velen verderven, en zal staan tegen den Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden.

26 Het gezicht nu van avond en morgen, dat er gezegd is, is de waarheid; en gij, sluit dit gezicht toe, want er zijn nog vele dagen toe.

27 Toen werd ik, Daniel, zwak, en was enige dagen krank; daarna stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over dit gezicht; maar niemand merkte het.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9807

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9807. En zijn zonen; dat dit betekent het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede voortgaande, staat vast uit de betekenis van de zonen, namelijk de waarheden, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704; hier het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer, omdat zij de zonen van Aharon waren en door Aharon werd, als hogepriester, de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Goede, zoals eerder is getoond.

Dat de zonen de waarheden zijn, komt omdat alle dingen in de innerlijke zin van het Woord geestelijke dingen zijn; en de zonen in de geestelijke zin zijn degenen die opnieuw worden geboren uit de Heer, dus die in de waarheden vanuit het goede zijn; dus los van de personen, de waarheden zelf die uit het goede zijn.

Dit wordt in het Woord verstaan onder de zonen Gods, de zonen des konings en de zonen des koninkrijks; zij zijn ook de zonen van de nieuwe geboorte of van de wederverwekking.

De waarheden ook en de goedheden bij de wederverwekte mens of opnieuw uit de Heer geboren mens, gedragen zich zoals families in een wijde en lange reeks uit één vader; er zijn er die daar betrekking hebben op kleinzonen en kleindochters, op schoonzonen en schoondochters en zo op aanverwantschappen van verscheidene graden en dus zo op verscheidene geslachten.

Het zijn de op die wijze geschikte waarheden en goedheden, die in de geestelijke zin de zonen, dochters, kleinzonen, kleindochters, schoonzonen en schoondochters, kortom de verwanten van verschillende graad en vandaar van verschillend geslacht zijn.

Dat de geestelijke geslachten in zo’n orde zijn, werd door levende ondervinding getoond en tegelijk werd gezegd, dat daarom de waarheden en de goedheden bij de wederverwekte mens in zo’n orde zijn, omdat de gezelschappen van engelen in de hemel van een zodanige orde zijn en de waarheden en goedheden bij de mens met die gezelschappen overeenstemmen; daarom is ook de mens, van wie de waarheden en de goedheden in zo’n overeenstemming zijn, de hemel in kleinste vorm.

Wie weet dat met de zonen de waarheden en met de dochters de goedheden worden aangeduid, kan verscheidene verborgenheden in het Woord zien, vooral in de profetische teksten, die anders verscholen zouden blijven; zoals ook wat in het bijzonder wordt verstaan onder de Zoon des Mensen, die de Heer Zich vaak in het Woord noemt.

Dat wordt verstaan het Goddelijk Ware, dat voortgaat uit Zijn Goddelijk Menselijke, staat vast uit de plaatsen waar Hij wordt genoemd, welke plaatsen mogen worden aangevoerd, opdat tegelijk wordt bevestigd dat de Zoon het Ware is, zoals bij Johannes: ‘De schare zei tot Jezus: Hoe zegt Gij: De Zoon des Mensen moet worden verhoogd; wie is deze Zoon des Mensen, Jezus antwoordde hun: Nog een korte tijd is het Licht bij ulieden; wandelt terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange; terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij zonen van het Licht moogt zijn’, (Johannes 12:34-36).

Hieruit blijkt, dat met de Zoon des Mensen iets eenders wordt aangeduid als met het Licht, want toen zij vroegen wie deze Zoon des Mensen was, antwoordde de Heer dat Hij Zelf het Licht was waarin zij zouden geloven; dat het Licht het Goddelijk Ware is, zie de nrs. 9548, 9684; dus eveneens de Zoon des Mensen.

Bij Lukas: ‘Gezegend zijt gij, wanneer de mensen u haat toedragen ter oorzake van de Zoon des Mensen’, (Lukas 6:22); ter oorzake van de Zoon des Mensen is vanwege het Goddelijk Ware, dat uit de Heer voortgaat.

Het Goddelijk Ware is het al van het geloof in en van de liefde tot de Heer; ter oorzake daarvan gehaat worden, is de gezegendheid.

Bij dezelfde: ‘De dagen zullen komen wanneer gij zult verlangen één der dagen van de Zoon des Mensen te zien maar gij zult niet zien; dan zullen zij tot u zeggen: Zie hier of zie daar; gaat niet heen, noch onderzoekt’, (Lukas 17:22); verlangen één der dagen van de Zoon des Mensen te zien, is een staat van het Goddelijk Ware, die werkelijk is.

Daar wordt gehandeld over het einde van de Kerk, wanneer er niet langer enig geloof is omdat er geen naastenliefde is, in welke tijd al het echte Goddelijke Ware zal vergaan; en omdat het Goddelijk Ware wordt aangeduid met de Zoon des Mensen, wordt daarom gezegd: Dan zullen zij zeggen: Zie hier of zie daar; onderzoekt het niet, wat kan worden gezegd van het Goddelijk Ware uit de Heer, maar niet van de Heer Zelf.

Bij dezelfde: ‘Wanneer de Zoon des Mensen komt, zal Hij geloof vinden op aarde?’, (Lukas 18:8); dat wil zeggen, dat het Goddelijk Ware wanneer het zal worden onthuld uit de hemel, niet zal worden geloofd.

De Zoon des Mensen is hier ook de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware of het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer; de Komst van de Heer is de onthulling van het Goddelijk Ware aan het einde van de Kerk.

Bij Mattheüs: ‘Zoals de bliksem uitgaat van het oosten en verschijnt tot aan het westen, aldus zal de Komst van de Zoon des Mensen zijn; dan zal het teken verschijnen en dan zullen al de stammen van de aarde wenen en zij zullen zien de Zoon des Mensen, komende in de wolken van de hemel met kracht en heerlijkheid’, (Mattheüs 24:27,30); de Komst van de Zoon des Mensen, staat voor de onthulling van het Goddelijk Ware in de voleinding der eeuw, dat wil zeggen, aan het einde van de Kerk; alle stammen van de aarde die dan zullen wenen zijn alle waarheden en goedheden van het geloof en van de liefde uit de Heer en zo in de Heer, in een samenvatting.

De wolken van de hemel, waarin Hij zal komen, is de letterlijke zin van het Woord; de kracht en de heerlijkheid is de innerlijke zin, in welk binnenste zin ervan het meest wordt gehandeld over de Heer alleen; verder zie men wat is ontvouwd in nr. 4060.

Evenzo elders bij dezelfde: ‘Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien de Zoon des Mensen, zittende aan de rechterzijden van de macht en komende op de wolken des hemels’, (Mattheüs 26:64); en bij Lukas: ‘Van nu aan zal de Zoon des Mensen zijn zittende aan de rechterzijden van de kracht Gods’, (Lukas 18:8).

De Zoon des Mensen staat voor het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer; zitten aan de rechterzijden van de macht, staat voor, dat Hij de almacht heeft, want het Goddelijk Goede heeft de almacht door het Goddelijk Ware.

Dat er wordt gezegd, dat zij het van nu aan zouden zien, betekent dat het Goddelijk Ware in zijn almacht was, toen de Heer in de wereld de hellen had overwonnen en alle dingen daar en in de hemelen in de orde had gebracht; en dat zo degenen gezaligd zouden kunnen worden die Hem met het geloof en de liefde zouden opnemen, nr. 9715.

Dat zitten aan de rechterzijden de almacht is, zie de nrs. 3387, 4592, 4933, 7518, 8281, 9133; dat alle macht van het goede is door het ware, nrs. 6344, 6423, 8304, 9327, 9410, 9639, 9643; dat de Goddelijke macht zelf het Goddelijk Ware is, nr. 6948; dat de wolken waarin de Zoon des Mensen, dat wil zeggen, het Goddelijk Ware, zal komen, het Woord in de letter is, zie voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8443, 8781; en dat de heerlijkheid het Goddelijk Ware zelf is, zodanig als het is in de innerlijke zin van het Woord, zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 4809, 5922, 8267, 9429.

Hieruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met: ‘Ik zag, toen, zie, een witte wolk en op de wolk zittende een de Zoon des Mensen gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon’, (Openbaring 14:14) en bij Daniël: ‘Ik was ziende in de visioenen des nachts en zie, met de wolken der hemelen kwam Een zoals de Zoon des Mensen’, (Daniël 7:13).

Bij Johannes: ‘De Vader heeft Hem gegeven ook gericht te houden, omdat Hij de Zoon des Mensen is’, (Johannes 5:27); aangezien alle gericht plaatsvindt vanuit het ware, wordt daarom gezegd, dat het aan de Heer is gegeven gericht te houden, omdat Hij de Zoon des Mensen is.

De Zoon des Mensen is, zoals gezegd, het Goddelijk Ware; de Vader uit Wie het voortgaat, is het Goddelijk Goede, nrs. 2803, 3704, 7499, 8328, 8897.

Omdat het tot het Goddelijk Ware behoort om gericht te houden, wordt daarom gezegd ‘dat wanneer de Zoon des Mensen zal komen, Hij zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid’, (Mattheüs 19:28; 25:31); en ‘dat de Zoon des Mensen eenieder zal vergelden volgens zijn daden’, (Mattheüs 16:27).

Bij Mattheüs: ‘Die het goede zaad zaait is de Zoon des Mensen; de akker is de wereld, het zaad zijn de zonen van het koninkrijk, het onkruid zijn de zonen van de boze’, (Mattheüs 13:37,38); het zaad is het Goddelijk Ware; daarom wordt gezegd dat de Zoon des Mensen dit zaait; de zonen van het koninkrijk zijn de Goddelijke waarheden in de hemel en in de Kerk; de zoon immers is het ware, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623; en in de tegengestelde zin het valse, dat ook de zoon van de boze is; het koninkrijk is de hemel, alsmede de Kerk.

Bij Johannes: ‘Niemand is opgeklommen in de hemel dan Die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des Mensen, Die in de hemelen is’, (Johannes 3:13).

Dat de Zoon des Mensen het Goddelijk Ware in de hemelen is, blijkt daaruit; want dit daalt neer en klimt zo op; niemand immers kan in de hemel opklimmen, tenzij het Goddelijk Ware tot hem is neergedaald uit de hemel, want de invloeiing is Goddelijk, maar niet andersom.

Omdat de Heer dit Ware is, noemt Hij Zich daarom de Zoon des Mensen Die in de hemelen is.

Bij Mattheüs: ‘De Zoon des Mensen heeft niets waar Hij het hoofd zal neerleggen’, (Mattheüs 8:20); de Zoon des Mensen staat voor het Goddelijk Ware; niets hebben waar Hij het hoofd kan neerleggen, staat daarvoor dat er geen plaats ergens of bij enig mens in die tijd daarvoor was.

Dat de Zoon des Mensen had te lijden en zou worden gedood, (Mattheüs 12:22; 20:18; 26:2,24,25; Markus 8:31; 9:12,31) en elders, sluit in dat zo met het Goddelijk Ware is gedaan, dus met de Heer, Die het Goddelijk Ware Zelf was, wat Hij ook Zelf zegt, bij Johannes: ‘Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven’, (Johannes 14:6).

Bij Jeremia: ‘Daar zal geen Man wonen, noch daarin de Zoon des Mensen verwijlen’, (Jeremia 49:18,33); en bij dezelfde: ‘In de steden zal niet enig man wonen, noch zal door dezelve de Zoon des Mensen doorgaan’, (Jeremia 51:43).

Hij die de geestelijke zin van het Woord niet kent, zal geloven dat onder de steden hier steden worden verstaan en onder de man en onder de Zoon des Mensen een man en een zoon; en dat de steden zo zullen worden verlaten zodat niemand daar zal zijn.

Maar het is de staat van de Kerk ten aanzien van de leer van het ware, die met deze woorden wordt beschreven; de steden immers zijn de leerstellingen van de Kerk, nrs. 402, 2449, 3216, 4492, 4493; de man is het ware zelf verbonden met het goede, nrs. 3134, 7716, 9007; dus is de Zoon des Mensen het Ware.

Omdat met de Zoon des Mensen het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer werd aangeduid, werden daarom eveneens de profeten, door wie dit werd onthuld, zonen des mensen genoemd, zoals bij (Daniël 8:17; Ezechiël 2:1,3,6,8; 3:1,3,4,10,17,25; 4:1,16; 8:5,6,8,12,15; 12:2,3,9,18,22,27); en meermalen elders.

Zoals de meest dingen in het Woord ook een tegengestelde zin hebben, dus eveneens de betekenis van de Zoon des Mensen, die in die zin het valse is tegengesteld aan het ware; zoals bij Jesaja: ‘Wat zijt gij dat gij u vreest voor de mens; hij sterft; en voor de zoon des mensen, aan wie gras wordt gegeven’, (Jesaja 51:12); het gras gegeven aan de zoon des mensen, is het wetenschappelijke waardoor het valse is.

Bij David: ‘Vertrouwt niet op vorsten, op de zoon des mensen die geen heil heeft’, (Psalm 146:3); de vorsten zijn de belangrijkste waarheden, nrs. 2089, 5044, dus in de tegengestelde zin de voornaamste valsheden; en de zoon des mensen is het valse zelf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8281

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8281. Uw rechter, Jehovah, is grootgemaakt in sterkte; dat dit de almacht van de Heer betekent, dat zij getoond werd, staat vast uit de betekenis van de rechter van Jehovah, te weten de almacht, waarover hierna; en uit de betekenis van grootgemaakt in sterkte, te weten getoond; want de Goddelijke macht wordt getoond door de sterkte waarmee zij wordt grootgemaakt.

Dat de rechter van Jehovah de almacht is, komt omdat met de hand in het Woord de macht wordt aangeduid en zo door de rechter een uitmuntende macht; vandaar is de hand of de rechter, wanneer dit wordt gezegd van Jehovah, de Goddelijke macht of de almacht; dat de hand of de rechter de macht is, zie de nrs. 878, 4931-4937, 6292, 6947, 7188, 7189, 7518; en dat zij, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot Jehovah, de almacht is, nrs. 3387, 7518, 7673, 8050, 8069, 8153.

Dat de rechter van Jehovah de Goddelijke macht of de almacht is, staat ook vast uit deze volgende plaatsen in het Woord; bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Van nu aan zult gij zien de Zoon des Mensen, zittende aan de rechter van de macht en komende op de wolken van de hemel’, (Mattheüs 26:64; Marcus 14:62).

Bij Lukas: ‘Van nu aan zal de Zoon des Mensen zijn zittende aan de rechter van de kracht van God’, (Lucas 22:69).

En verder bij David: ‘Gezegde van Jehovah tot mijn Heer: Zit aan Mijn rechter, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank van Uw voeten. Gij zijt priester tot in het eeuwige, naar de wijze van Melchizedek; de Heer aan Uw rechter heeft de koningen geslagen ten dage van de toorn’, (Psalm 110:1,4,5).

Wie niet weet dat de rechter, wanneer het van Jehovah wordt gezegd, de almacht betekent, kan geen andere voorstelling uit deze woorden van de Heer begrijpen, dan dat de Heer zal zitten aan de rechterzijde van Zijn Vader en heerschappij zal hebben zoals degene die aan de rechterzijde van een koning op aarde zit; maar de innerlijke zin onderricht wat in die plaatsen onder zitten aan de rechter wordt verstaan, namelijk de Goddelijke almacht; vandaar wordt eveneens gezegd, zitten aan de rechter van de macht en aan de rechter van de kracht Gods.

Dat het de Heer is Die de almacht heeft, is duidelijk, want het wordt van de Heer gezegd en onder de Heer wordt bij David de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware verstaan en eveneens onder de Zoon des Mensen bij de evangelisten; het is immers het Goddelijk Ware dat de almacht heeft uit het Goddelijk Goede.

Dat het Goddelijk Ware de almacht heeft, zie de nrs. 6948, 8200; in het algemeen dat de macht is van het ware uit het goede, nrs. 3091, 3563, 4931, 6344, 6423; en dat vandaar van de hand wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 3091, 4931; en dat de Zoon des Mensen het Goddelijk Ware is dat voortgaat uit de Heer, nrs. 2159, 2803, 2813, 3704.

De Goddelijke macht of de almacht wordt met de rechter ook in de volgende plaatsen aangeduid bij David: ‘Nu weet ik, dat Jehovah Zijn Gezalfde behoudt; zij zullen Hem antwoorden in de hemel, door de krachten van het heil van Zijn rechter’, (Psalm 20:7).

Bij dezelfde: ‘Jehovah, aanschouw uit de hemelen en zie en bezoek deze wijnstok en de scheut die Uw rechter geplant heeft, op de zoon, Gij hebt U gesterkt’, (Psalm 80:15,16).

Bij dezelfde: ‘Gij hebt een arm met kracht; sterk is Uw hand, verhoogd zal worden Uw rechter’, (Psalm 89:14).

Bij dezelfde: ‘Mijn sterkte en gezang is Jah, Hij is mij tot heil geworden; de stem van het gejubel en van het heil is in de tenten van de gerechten, de rechter van Jehovah doet krachtige daden, de rechter van Jehovah is verhoogd, de rechter van Jehovah doet krachtige daden’, (Psalm 118:14-16); in deze plaatsen staat de rechter van Jehovah voor de almacht en in de hoogste zin voor de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware; dit is eveneens elders duidelijk bij David: ‘Uw hand, Jehovah, zij voor de man voor Uw rechter, voor de Zoon des Mensen hebt Gij U gesterkt’, (Psalm 80:18); de man de rechter van Jehovah en de Zoon des Mensen, staat voor de heer ten aanzien van het Goddelijk Ware.

Bij dezelfde: ‘Gij hebt met Uw hand de natiën verdreven; niet met hun zwaard hebben zij het land bezeten en hun arm heeft hun niet gered, maar Uw rechter en Uw arm en het licht van Uw aangezichten’, (Psalm 44:3,4); het licht van de aangezichten van Jehovah is het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede, dus eveneens de rechter en de arm.

Bij Jesaja: ‘God heeft gezworen bij Zijn rechter en bij de arm van Zijn sterkte’, (Psalm 62:8); hier staat eveneens de rechter van God en de arm van Zijn sterkte, voor de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware; Jehovah immers, of de Heer, zweert niet bij een ander dan bij Zichzelf, nr. 2842, dus bij het Goddelijk Ware, want Dit is Hijzelf, omdat het uit Hemzelf is.

Vandaar komt het, dat in het Woord hier en daar de Heer niet alleen de Rechter en de Arm van Jehovah wordt genoemd, maar ook de Sterkte, waardoor Hij de vijanden verbreekt en eveneens de Hamer, zoals bij (Jeremia 51:19-21).

De Heer kwam ook in de wereld en werd daar het Goddelijk Ware en daarna het Goddelijk Goede, waaruit het Goddelijk Ware is, opdat Hij alle boosheden en valsheden zou opsluiten in de hellen en de goedheden en waarheden verzamelen in de hemelen en die daar in de Goddelijke orde schikken.

Hieruit nu staat vast dat met de rechter van Jehovah in het Woord de almacht wordt aangeduid, die het Goddelijke heeft door het Goddelijk Ware.

Dat de rechter een uitmuntende macht heeft, ontleent de oorsprong daaraan, dat zij die in de Grootste Mens of in de hemel betrekking hebben op de schouders, armen en handen, diegenen zijn die machtig zijn uit het ware dat vanuit het goede is, dat wil zeggen, uit het geloof dat vanuit de liefde is, nrs. 4931-4937, 7518.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl