Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9299
9299. En niet zal vernachten het vet van Mijn feest tot aan de morgen; dat dit betekent het goede van de eredienst niet uit het eigene, maar uit de Heer steeds nieuw, staat vast uit de betekenis van vernachten, namelijk dat wat uit het eigene is, want met de nacht wordt in het Woord het boze en het valse aangeduid, nrs. 221, 709, 6000, 7776, 7851, 7870, 7947, dus eveneens het eigene, omdat het eigene van de mens niets dan het boze en het valse is, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1023, 1044, 4318, 5660, 5786, 8480; uit de betekenis van het vet of van de vettigheid, namelijk het goede van de liefde, nr. 353, 5943, hier het goede van de liefde in de eredienst, omdat er wordt gezegd het vet des feestes; het feest immers is de eredienst, nr. 9286, 9287, 9294; en uit de betekenis van de morgen, namelijk de Heer en Zijn Komst, zoals kan vaststaan uit wat over de morgen is getoond, nrs. 2405, 2780, 5962, 8426, 8427, 8812; vandaar wordt hier met de morgen, waar wordt gehandeld over het goede van de eredienst niet uit het eigene, aangeduid dat uit de Heer steeds nieuw.
Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 221
221. Dat met wind of zucht van de dag de tijd wordt aangeduid, waarop de Kerk nog een rest van innerlijke gewaarwording had, kan gezien worden uit de betekenis van dag en nacht. De Oudsten vergeleken de staten van de Kerk bij de tijden van dag en nacht; bij de tijden van de dag wanneer zij nog in het licht is, vandaar hier de zucht of de wind van de dag, omdat zij nog een rest van innerlijke gewaarwording hadden, waaruit zij wisten dat zij gevallen waren. Ook de Heer noemt de staat van het geloof dag, en de staat zonder geloof nacht, zoals bij Johannes:
‘Ik moet werken de werken van Degene Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt wanneer niemand werken kan’, (Johannes 9:4). De staten van de wedergeboorte van de mens werden daarom in het eerste hoofdstuk dagen genoemd.