From Swedenborg's Works

 

Ware Christelijke Religie #0

Study this Passage

/ 853  
  

Ware Christelijke Religie

Bevattende de gehele theologie van de Nieuwe Kerk

Uit de Heer bij Daniël 7:13-14 en in de Apocalyps 21:1-2 voorzegd.

Door Emanuel Swedenborg, dienstknecht van de Heer Jezus Christus

Vera Christiana Religio, continens Universam Theologiam Novae Ecclesiae a Domino apud Daniël 7:13-14, et in Apocalyps 21:1-2, praedictae, Ab Emanuele Swedenborg, Domini Jesu Christi Servo, Amstelodami, MDCCLXXI.

Daniël 7:13-14

Ik was ziende in de gezichten van de nacht, en ziet, er was komende Een met de wolken der hemelen, als eens Mensenzoon; en Hem werd gegeven heerschappij en heerlijkheid en het koninkrijk; en alle volken en natiën en tongen zullen Hem vereren; Zijn heerschappij is de heerschappij der eeuw, die niet voorbij zal gaan, en Zijn koninkrijk een rijk dat niet zal vergaan.

Apocalyps 21:1-2, 5, 9-10

Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; en ik zag de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, neerdalend uit God vanuit de hemel, toebereid als een bruid die voor haar echtgenoot versierd is. En de engel sprak met mij en zei: Kom, ik zal u tonen de Bruid, de Echtgenote van het Lam; en hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg; en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, neerdalend vanuit de hemel uit God.

Die op de troon zat, zei: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw; en Hij zei tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waar en getrouw.

ALGEMENE INHOUDSOPGAVE

Ware Christelijke Religie

§. Voorwoord

1. Het geloof van de nieuwe hemel en van de nieuwe Kerk

Hoofdstuk 1.

4. God de Schepper

5. De eenheid van God

18. Het Goddelijk Zijn, dat Jehovah is

27. De oneindigheid of de onmetelijkheid en de eeuwigheid van God

36. Het Wezen van God, dat Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid is

49. De almacht, de alwetendheid en de alomtegenwoordigheid van God

75. De schepping van het heelal

Hoofdstuk 2.

81. De Heer de Verlosser

109. Toevoeging

114. De verlossing

Hoofdstuk 3.

138. De Heilige Geest en de Goddelijke werking

158. Toevoeging

163. De Goddelijke Drievuldigheid

Hoofdstuk 4.

189. De Heilige Schrift of het Woord is het Goddelijk Ware zelf.

193. Er is in het Woord een geestelijke zin, tot nu toe onbekend.

210. De letterlijke zin van het Woord is de basis, de samenhouder en bevatter van de geestelijke en hemelse zin ervan.

214. Het Goddelijk Ware in de zin van de letter van het Woord, is in zijn volheid, in zijn heiligheid en in zijn macht.

225. De leer van de Kerk moet vanuit de zin van de letter van het Woord worden geput en hierdoor bevestigd worden.

234. Door de zin van de letter van het Woord is er verbinding met de Heer en vergezelschapping met de engelen.

240. Het Woord is in alle hemelen en daaruit is de wijsheid van de engelen.

243. De Kerk is uit het Woord en zij is bij de mens van dien aard als zijn verstand van het Woord is.

248. Er is in de afzonderlijkheden van het Woord een huwelijk van de Heer met de Kerk en vandaar een huwelijk van het goede en het ware.

254. Uit de zin van de letter van het Woord kunnen ketterijen gehaald worden, maar het is schadelijk deze te bevestigen.

261. De Heer heeft in de wereld alle dingen van het Woord vervuld en is daardoor het Woord, dat wil zeggen, het Goddelijk ware, ook in laatsten geworden.

264. Er was vóór dit Woord, dat heden ten dage in de wereld is, een Woord dat verloren ging.

267. Er is door het Woord ook licht voor hen die buiten de Kerk zijn en het Woord niet hebben.

273. Indien het Woord er niet was, zou niemand iets weten van God, de hemel en de hel, en van het leven na de dood, en nog minder van de Heer.

Hoofdstuk 5.

282. De Tien Geboden uitgelegd naar hun uitwendige en innerlijke zin.

283. De Decaloog was de heiligheid zelf in de Israëlitische kerk.

287. De Decaloog bevat in de letterlijke zin de algemene voorschriften van de leer en van het leven; maar in de geestelijke en hemelse zin op alomvattende wijze alle voorschriften.

291. Eerste Gebod: Er zal geen andere God voor Mijn aangezichten zijn.

297. Tweede Gebod: Gij zult de Naam van Jehovah uw God niet ijdel gebruiken, want Jehovah zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdel gebruikt.

301. Derde Gebod: Gedenkt de Sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat voor Jehovah, uw God.

305. Vierde Gebod: Eert uw Vader en uw Moeder, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u wel zij in het land dat de Here uw God u geven zal.

309. Vijfde Gebod: Gij zult niet doden.

313, Zesde Gebod: Gij zult niet echtbreken.

317. Zevende Gebod: Gij zult niet stelen.

321. Achtste Gebod: Gij zult geen valse getuigenis afleggen tegen uw naaste.

325. Negende en Tiende Gebod: Gij zult niet begeren uws naasten huis; Gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os en zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

329. De Tien Geboden bevatten alles wat tot de liefde tot God en alles wat tot de naastenliefde behoort.

332. Eerste gedenkwaardigheid

333. Tweede gedenkwaardigheid.

334. Derde gedenkwaardigheid.

335. Vierde gedenkwaardigheid.

Hoofdstuk 6.

336. Het Geloof

337. Het zaligmakende geloof is het geloof in de Heer God Zaligmaker Jezus Christus.

340. Het geloof bestaat in het kort hierin, dat wie wčl leeft en op de juiste wijze gelooft, uit de Heer wordt zalig gemaakt.

343. De mens neemt het geloof aan door tot de Heer te gaan, de waarheden uit het Woord te leren en overeenkomstig deze te leven.

349. De overvloed van de als in een bundel samenhangende waarheden verhoogt en vervolmaakt het geloof.

355. Het geloof zonder de naastenliefde is niet geloof en de naastenliefde zonder het geloof is niet naastenliefde, en geen van beide leeft tenzij uit de Heer.

362. De Heer, de naastenliefde en het geloof maken één, zoals leven, wil en verstand in de mens, en elk gaat, wanneer zij verdeeld worden, te gronde, zoals een tot stof vergane parel.

368. De Heer is de naastenliefde en het geloof in de mens, en de mens is de naastenliefde en het geloof in de Heer.

373. De naastenliefde en het geloof zijn tezamen in de goede werken.

378. Er is een echt geloof, een onecht geloof en een huichelachtig geloof.

382. Bij de bozen is er geen geloof.

385. Eerste gedenkwaardigheid

386. Tweede gedenkwaardigheid

387. Derde gedenkwaardigheid

388. Vierde gedenkwaardigheid

389. Vijfde gedenkwaardigheid

390. Zesde gedenkwaardigheid

391 Zevende gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 7.

392. De naastenliefde of de liefde jegens de naaste en de goede werken.

394. Er zijn drie universele liefden: de liefde tot de hemel, de liefde tot de wereld en de eigenliefde.

403. Deze drie liefden, wanneer die naar behoren aan elkaar zijn ondergeschikt, vervolmaken de mens, maar wanneer ze niet naar behoren aan elkaar ondergeschikt zijn, verdraaien ze de mens en keren hem om.

406. Elk mens afzonderlijk is de naaste die men moet liefhebben, maar overeenkomstig de hoedanigheid van zijn goede.

412. De mens in het meervoud, hetgeen een kleiner en groter gezelschap is, en de mens in de samenstelling van deze gezelschappen, welke het vaderland is, is de naaste die men moet liefhebben.

415. De Kerk is de naaste die men in een hogere graad moet liefhebben, en het Rijk van de Heer is de naaste die men in de hoogste graad moet liefhebben.

417. De naaste liefhebben is op zichzelf beschouwd, niet de persoon liefhebben, maar het goede dat in die persoon is.

420. Naastenliefde en goede werken zijn twee onderscheiden dingen, zoals wel willen en wel doen.

422. De naastenliefde zelf is: rechtvaardig en getrouw handelen in ambt, zaken en beroep waarin eenieder is, en met hen met wie hij in enige betrekking staat.

425. De weldaden van de naastenliefde bestaan daarin, de armen te geven en de behoeftigen te ondersteunen, maar met voorzichtigheid.

429. Er zijn plichten van de naastenliefde die bestaan uit, deels publieke, deels huiselijke en deels private plichten.

433. De ontspanningen van de naastenliefde zijn middag- en avondmalen en bijeenkomsten.

435. Het eerste van de naastenliefde is, de boosheden te verwijderen, en het tweede daarvan, de goedheden te doen welke de naaste tot nut strekken.

439. De mens stelt bij het uitoefening van de naastenliefde geen verdienste in de werken, wanneer hij gelooft dat al het goede uit de Heer is.

443. Het zedelijk leven is, wanneer het tevens geestelijk is, naastenliefde.

446. De vriendschap van de liefde, gesloten met een mens, onverschillig hoe hij naar de geest is, is na de dood nadelig.

450. Er bestaat onechte naastenliefde, huichelachtige naastenliefde en dode naastenliefde.

454. De vriendschap van de liefde tussen de bozen is een innerlijk verborgen haat tussen hen.

456. De verbinding van de liefde tot God en van de liefde jegens de naaste

459. Eerste gedenkwaardigheid.

460. Tweede gedenkwaardigheid

461. Derde gedenkwaardigheid

462. Vierde gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 8.

463. De vrije keuze

466. In de tuin van Eden waren twee bomen gesteld: de ene die van het leven en de andere die van de kennis van goed en kwaad; dit betekent, dat de mens de vrije keuze in geestelijke dingen is gegeven.

470. De mens is niet het leven, maar een ontvangend vat van het leven uit God.

475. De mens wordt, zolang hij in de wereld leeft, in het midden tussen hemel en hel gehouden en daar is hij in geestelijk evenwicht, hetgeen de vrije keuze is.

479. Uit de toelating van het kwaad waarin de innerlijke mens van eenieder is, blijkt duidelijk dat de mens een vrije keuze heeft in geestelijke dingen.

483. Het Woord zou zonder de vrije keuze in geestelijke dingen niet van enig nut zijn en dus zou de Kerk ook niets zijn.

485. Zonder de vrije keuze in geestelijke dingen zou er niets van de mens zijn, waardoor hij zich van zijn kant met de Heer zou kunnen verbinden, en vandaar geen toerekening, maar alleen voorbeschikking, hetgeen verfoeilijk is.

489. Zonder de vrije keuze in geestelijke dingen zou God de oorzaak zijn van het kwaad en er zou zo dus geen toerekening zijn.

493. Al het geestelijke van de Kerk, dat in vrijheid binnentreedt en uit het vrije wordt opgenomen, blijft, maar niet omgekeerd.

497. De wil en het verstand van de mens zijn in deze vrije keuze; maar het doen van het kwaad is in beide werelden: de geestelijke en de natuurlijke door wetten beperkt, aangezien anders het gezelschap in beide werelden te gronde zou gaan.

500. Indien de mens geen vrije keuze in geestelijke dingen had, zouden allen in het gehele aardrijk binnen één enkele dag daartoe gebracht kunnen worden, in de Heer te geloven; maar dit kan niet geschieden, omdat datgene wat niet uit vrije keuze door de mens wordt opgenomen, niet blijft.

503. Eerste gedenkwaardigheid

504. Tweede gedenkwaardigheid

505. Derde gedenkwaardigheid

506. Vierde gedenkwaardigheid

507. Vijfde gedenkwaardigheid

508. Zesde gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 9.

509. het berouw.

510. Het berouw is het eerste van de Kerk bij de mens.

512. De wroeging, waarvan men heden ten dage zegt, dat dit het geloof voorafgaat, en gevolgd wordt door de vertroosting van het evangelie, is niet het berouw.

516. De bekentenis louter met de mond, dat men een zondaar is, is niet het berouw.

520. De mens wordt geboren tot boosheden van elk geslacht, en zo hij deze niet voor een deel verwijdert door berouw, blijft hij daarin, en wie daarin blijft, kan niet behouden worden.

525. Met de erkentenis van de zonde en met het onderzoek van een zonde bij zichzelf zet het berouw in.

528. Het daadwerkelijke berouw bestaat daarin, zichzelf te onderzoeken, zijn zonden te kennen en te erkennen, tot de Heer te smeken en een nieuw leven in te zetten.

532. Het ware berouw bestaat daarin, niet alleen de handelingen van zijn leven te onderzoeken, maar ook de bedoelingen van zijn wil.

535. Ook diegenen doen boete, die zichzelf niet onderzoeken, maar zich toch van boosheden onthouden, omdat het zonden zijn; en deze boete wordt door diegenen gedaan, die de werken van de naastenliefde uit godsdienst doen.

538. De belijdenis moet voor de Heer God Zaligmaker gedaan worden, gevolgd door de smeekbede om hulp en om kracht ten einde het kwaad te weerstaan.

561. Het daadwerkelijke berouw is gemakkelijk bij hen die soms boete hebben gedaan, maar uiterst zwaar voor diegenen die geen boete hebben gedaan.

564. Wie nooit boete heeft gedaan, of wie nooit een blik in zichzelf geworpen en zichzelf doorvorst heeft, weet tenslotte niet, wat het verdoemende kwaad en wat het heilbrengende goede is.

567. Eerste gedenkwaardigheid

568. Tweede gedenkwaardigheid

569. Derde gedenkwaardigheid

570. Vierde gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 10.

571. De hervorming en de wederverwekking.

572. De mens kan, tenzij hij opnieuw verwekt en als het ware opnieuw geschapen wordt, in het koninkrijk Gods niet ingaan.

576. De nieuwe verwekking of schepping geschiedt uit de Heer alleen door de naastenliefde en het geloof als de twee middelen, terwijl de mens meewerkt.

579. Daar allen verlost zijn, kunnen allen wederverwekt worden, eenieder overeenkomstig zijn staat.

583. De wederverwekking geschiedt op gelijke wijze als waarop de mens ontvangen, in de baarmoeder gedragen en opgevoed wordt.

587. De eerste handeling van de nieuwe verwekking wordt de hervorming genoemd en behoort tot het verstand; de tweede handeling wordt de wederverwekking genoemd en behoort tot de wil en daaruit tot het verstand.

591. Eerst moet de innerlijke mens hervormd worden, en door deze de uitwendige; en zo dus wordt de mens wederverwekt.

596. Wanneer dit geschiedt, ontstaat een strijd tussen de innerlijke mens en de uitwendige, en dan heerst degene die overwint over de ander.

601. De wederverwekte mens heeft een nieuwe wil en een nieuw verstand.

607. De wederverwekte mens is in gemeenschap met de engelen van de hemel en de niet wederverwekte mens is in gemeenschap met de geesten van de hel.

611. Voor zoveel de mens wordt wederverwekt, worden de zonden verwijderd en deze verwijdering is de vergeving van de zonden.

615. De wederverwekking is niet mogelijk zonder de vrije keuze in geestelijke dingen.

618. De wederverwekking is niet mogelijk zonder waarheden waardoor het geloof gevormd wordt en waarmee de naastenliefde zich verbindt.

621. Eerste gedenkwaardigheid.

622. Tweede gedenkwaardigheid.

623. Derde gedenkwaardigheid

624. Vierde gedenkwaardigheid.

625. Vijfde gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 11.

626. Het geloof van de huidige kerk, waarvan beweerd wordt, dat het alleen dit geloof is wat rechtvaardigt, en de toerekening maken één.

628. De toerekening, die tot het huidige geloof behoort, is tweevoudig: de ene die van de verdienste van Christus en de tweede die van het daaruit voortvloeiende heil.

632. Het geloof, dat de verdienste en de gerechtigheid van Christus de Verlosser toerekent, is pas ontstaan uit de besluiten van de Synode van Nicea ten aanzien van de drie goddelijke personen uit het eeuwige, welk geloof van die tijd af tot de tegenwoordige tijd toe door de gehele christelijke wereld werd aangenomen.

636. Het geloof dat de verdienste van Christus toerekent, was niet bekend in de apostolische kerk, die voorafging, en wordt nergens in het Woord bedoeld.

640. De toerekening van de verdienste en de gerechtigheid van Christus is onmogelijk.

643. Er is een toerekening, maar dat is er een van het goede en het boze en tevens van het geloof.

647. Het geloof en de toerekening van de Nieuwe Kerk kunnen geenszins tezamen zijn met het geloof en de toerekening van de vorige kerk; en wanneer zij tezamen zijn ontstaat zo’n botsing en strijd, dat het al van de Kerk bij de mens te gronde gaat.

650. De Heer rekent elk mens het goede toe en de hel rekent elk mens het kwaad toe.

654. Het geloof maakt, samen met dat waarmee het zich verbindt, het vonnis; indien het ware geloof zich met het goede verbindt, zo valt het vonnis voor het eeuwige leven; maar indien het geloof zich met het kwaad verbindt, dan valt het vonnis voor de eeuwige dood.

658. Niemand wordt de gedachte toegerekend, maar de wil.

661. Eerste gedenkwaardigheid.

662. Tweede gedenkwaardigheid.

663. Derde gedenkwaardigheid.

664. Vierde gedenkwaardigheid

Hoofdstuk 12.

667. Zonder de kennis ten aanzien van de geestelijke zin van het Woord kan niemand weten, wat de twee sacramenten: de Doop en het Heilig Avondmaal behelzen en uitwerken.

670. Onder de wassing, de Doop genoemd, wordt een geestelijke wassing verstaan, welke de zuivering van boosheden en valsheden is, en zo dus de wederverwekking.

674. Aangezien door de besnijdenis van de voorhuid de besnijdenis van het hart werd uitgebeeld, is in de plaats van de besnijdenis de Doop ingesteld, opdat een innerlijke Kerk zou volgen op de uitwendige Kerk, welke in alle en de afzonderlijke dingen een beeld was van de innerlijke Kerk.

677. Her eerste nut van de Doop is de inleiding in de christelijke Kerk en tegelijk daarmee de inlijving onder de christenen in de geestelijke wereld.

681. Het tweede nut van de Doop is, dat de christen de Heer Zaligmaker Jezus Christus, de Verlosser en Zaligmaker, zal mogen kennen en erkennen en Hem volgen.

684. Het derde nut van de Doop, hetgeen het einddoel is, is de wederverwekking van de mens.

688. Door de Doop van Johannes werd de weg bereid, opdat Jehovah de Heer in de wereld neerdalen en de verlossing volbrengen kon.

692. Eerste gedenkwaardigheid.

693. Tweede gedenkwaardigheid.

694. Derde gedenkwaardigheid.

695. Vierde gedenkwaardigheid.

696. Vijfde gedenkwaardigheid.

697. Zesde gedenkwaardigheid.

Hoofdstuk 13.

698. Zonder kennis van de overeenstemmingen van de natuurlijke met de geestelijke dingen kan niemand de nutten en vruchten van het Heilig Avondmaal weten.

702. Indien de overeenstemmingen bekend zijn, weet men, wat onder het Vlees en het Bloed van de Heer verstaan wordt, en dat hetzelfde verstaan wordt onder het Brood en de Wijn, namelijk dat onder het Vlees van de Heer en onder het Brood, het Goddelijk Goede van Zijn Liefde wordt verstaan, alsmede al het goede van de naastenliefde; en onder het Bloed van de Heer en onder de Wijn het Goddelijk Ware van Zijn Wijsheid, alsmede al het ware van het geloof; en onder het eten de toe-eigening.

711. Vanuit deze dingen, indien zij verstaan zijn, kan begrepen worden dat het Heilig Avondmaal universeel en afzonderlijk alle dingen van de Kerk en alle dingen van de hemel bevat.

716. In het Heilig Avondmaal is de Heer in volheid, en Zijn Verlossing in volheid.

719. De Heer is tegenwoordig bij diegenen, die waardig tot het Heilig Avondmaal naderen, en opent voor hen de hemel, en Hij is ook tegenwoordig bij hen, die onwaardig naderen, maar voor hen opent Hij de hemel niet. Zoals dus de Doop de inleiding is in de Kerk, evenzo is het Heilig Avondmaal de inleiding in de hemel.

722. Diegenen naderen waardig tot het Heilig Avondmaal, die in het geloof in de Heer zijn, en in de naastenliefde jegens de naaste, dus degenen die wederverwekt zijn.

725. Zij die waardig tot het Heilig Avondmaal naderen, zijn in de Heer en de Heer in hen; bijgevolg geschiedt door het Heilig Avondmaal de verbinding met de Heer.

728. Het Heilig Avondmaal is voor hen, die waardig naderen, als een bezegeling en een zegel, dat zij zonen Gods zijn.

731. Gedenkwaardigheid: de eeuwige vreugde en de eeuwige gelukzaligheid.

Hoofdstuk 14.

753. De voleinding der eeuw is de laatste tijd of het einde van de Kerk

757. Heden is de laatste tijd van de christelijke Kerk, welke uit de Heer bij de evangelisten en in de Openbaring is voorzegd en beschreven.

760. Deze laatste tijd van de christelijke Kerk is de nacht zelf, waarin de vorige Kerken uitliepen.

764. Na deze nacht volgt de morgen, en deze is de Komst van de Heer.

768. De Komst van de Heer is niet een komen van Hem om de zichtbare hemel en de bewoonbare aarde te verdelgen, en om een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te scheppen, zoals tot dusver velen, door het niet verstaan van de geestelijke zin van het Woord, gemeend hebben.

772. Deze Komst van de Heer, welke de tweede is, vindt plaats opdat de bozen van de goeden gescheiden worden, en opdat diegenen zalig worden, die in Hem geloofd hebben en geloven, en opdat uit hen een nieuwe engelenhemel en een nieuwe Kerk op aarde gevormd zal worden; en zonder deze Komst had geen vlees behouden kunnen worden, (Mattheüs 24:22).

776. Deze tweede Komst van de Heer is niet een komen in persoon, maar in het Woord, dat uit Hem is en Hijzelf is.

779. Deze tweede Komst van de Heer geschiedt door een mens, voor wie Hij Zichzelf in persoon heeft geopenbaard, en die Hij met Zijn geest vervuld heeft om de leren van de Nieuwe Kerk te leren door het Woord uit Hem.

781. Dit wordt verstaan onder de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde, en onder het daaruit neerdalende Nieuwe Jeruzalem in de Openbaring.

786. Deze Nieuwe Kerk is de kroon van alle Kerken, welke tot dusver op de aardbol zijn geweest.

791. Memorandum

792. De geestelijke wereld

796. Luther, Melanchthon en Calvijn in de geestelijke wereld.

800. De Hollanders in de geestelijke wereld.

806. De Engelsen in de geestelijke wereld.

813. De Duitsers in de geestelijke wereld.

817. De pauselijken in de geestelijke wereld.

822. De heiligen van de pauselijken in de geestelijke wereld.

828. De mohammedanen in de geestelijke wereld.

835. De Afrikanen in de geestelijke wereld en ook iets over andere naties.

841. De Joden in de geestelijke wereld.

846. [Gedenkwaardigheid]

/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

The Bible

 

Apocalyps 21:1-2

Study

      

1 En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer.

2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is.

      

From Swedenborg's Works

 

Apocalypse Explained #655

Study this Passage

  
/ 1232  
  

655. Where also our Lord was crucified, signifies by which, namely, by the evils and the falsities therefrom springing from infernal love, He was rejected and condemned. This is evident from this, that evils themselves and their falsities springing from infernal love are what reject and condemn the Lord. These evils and the falsities thence are signified by "Sodom and Egypt," therefore it is said of the city Jerusalem that it is thus "called spiritually," for "to be called spiritually Sodom and Egypt" signifies evil itself, and the falsity therefrom.

[2] The hells are divided into two kingdoms, over against the two kingdoms in the heavens; the kingdom over against the celestial kingdom is at the back, and those who are in it are called genii; this kingdom is what is meant in the Word by "devil;" but the kingdom that is over against the spiritual kingdom is in front, and those who are in it are called evil spirits; this kingdom is what is meant in the Word by "Satan." These hells, or these two kingdoms into which the hells are divided, are meant by "Sodom and Egypt." Whether it is said evils and the falsities therefrom, or these hells, it is the same, since from these all evils and all falsities therefrom ascend.

[3] That the Jews who were at Jerusalem crucified the Lord means that He was crucified by the evils and falsities therefrom which they loved; for all things recorded in the Word respecting the Lord's passion represented the perverted state of the church with that nation. For although they accounted the Word holy, yet by their traditions they perverted all things therein until there was no longer any Divine good or truth remaining with them, and when Divine good and Divine truth, which are in the Word, no longer remain, evils and falsities from infernal love succeed in their place, and these are what crucify the Lord. (That such things are signified by the Lord's passion may be seen above, n. 83, 195, 627. That the Lord is said "to be slain" signifies that he was rejected and denied, see above, n. 328; and that the Jews were such, see above, n. 122, 433, 619; and in The Doctrine of the New Jerusalem, n.248.)

[4] As it is here said "where our Lord was crucified," it shall be told what "crucifixion" (or hanging upon wood) signified with the Jews. They had two modes of capital punishment, crucifixion and stoning; and "crucifixion" signified a condemnation and curse because of the destruction of good in the church, and "stoning" signified a condemnation and curse because of the destruction of truth in the church. "Crucifixion" signified a condemnation and curse because of the destruction of good in the church, for the reason that "wood," upon which they were hung, signified good, and in the contrary sense evil, both pertaining to the will; and "stoning" signified a condemnation and curse because of the destruction of truth in the church, for the reason that "the stone," with which they were stoned, signified truth, and in the contrary sense falsity, both pertaining to the understanding; for all things instituted with the Israelitish and Jewish nation were representative, and thence significative. (That "wood" signifies good, and in the contrary sense evil, and that a "stone" signifies truth, and in the contrary sense falsity, may be seen in the Arcana Coelestia 643[1-4], 3720, 8354.) But as it has not been known heretofore why the Jews and Israelites had the punishment of the cross and the punishment of stoning, and it is important that it should be known, I will cite some confirmations from the Word to show that these two punishments were representative.

[5] That "hanging upon wood" or "crucifixion" was inflicted because of the destruction of good in the church, and that it thus represented the evil of infernal love, whence arises a condemnation and curse, can be seen from the following passages. In Moses:

If there be a stubborn and rebellious son, obeying not the voice of his father or mother, all the men of the city shall stone him with stones that he may die. And if there be in a man a crime and judgment of death, and he be put to death, thou shalt hang him upon wood; his carcass shall not remain overnight upon the wood, but burying thou shalt bury him the same day; for he that is hanged is a curse of God, and thou shalt not defile thy land (Deuteronomy 21:18, 20-23).

"Not obeying the voice of father or mother" signifies in the spiritual sense to live contrary to the precepts and truths of the church, therefore the penalty for it was stoning; "the men of the city who were to stone him" signify those who are in the doctrine of the church, "city" signifying doctrine. "If there be in a man a crime, a judgment of death, thou shalt hang him upon wood" signifies if one has done evil against the good of the Word and of the church; because this was a capital crime he was to be hung upon wood, for in the Word "wood" signifies good, and in the contrary sense evil; "his carcass shall not remain overnight upon the wood, but thou shalt bury him the same day," signifies lest there be a representative of eternal damnation; "thou shalt not defile thy land" signifies that this would be a cause of offense to the church.

[6] In Lamentations:

Our skins are become black like an oven because of the tempests of famine; they ravished the women in Zion, the virgins in the cities of Judah; their princes were hanged up by the hand, the faces of the elders are not honored, the young men they have led away to grind, and the boys stumble under the wood (Lamentations 5:10-13).

"Zion" means the celestial church, which is in the good of love to the Lord, which church the Jewish nation represented; "the virgins in the cities of Judah" signify the affections of truth from the good of love; "their princes were hanged up by the hand" signifies that truths from good were destroyed by falsities from evil; "the faces of the elders that were not honored" signify the goods of wisdom; "the young men who were led away to grind" signify the truths from good, "to grind" signifying to acquire falsities and to confirm them from the Word; "the boys stumble under the wood" signifies newborn goods perishing through evils.

[7] A "baker" as also "bread" signifies the good of love, and a "butler" as also "wine," the truth of doctrine, therefore:

The baker was hanged on account of his crime against king Pharaoh (Genesis 40:19-22; 41:13).

This may be seen explained in the Arcana Coelestia 5139-5169). Because "Moab" means those who adulterate the goods of the church, and "Baal-peor" signifies the adulteration of good, it came to pass that:

All the chiefs of the people were hung up before the sun, because the people committed whoredom with the daughters of Moab and bowed themselves down to their gods, and joined themselves to Baal-peor (Numbers 25:1-4).

"To commit whoredom with the daughters of Moab" signifies to adulterate the goods of the church; and "to be hung up before the sun" signifies a condemnation and curse because of the destruction of the good of the church.

[8] Because "Ai" signifies the knowledges of good, and in the contrary sense the confirmations of evil:

The king of Ai was hanged on wood, and afterwards thrown down at the entrance of the gate of the city, and the city itself was burned (Joshua 8:26-29).

And because "the five kings of the Amorites" signified evils and falsities therefrom destroying the goods and truths of the church,

Those kings were hanged by Joshua, and afterwards cast into the cave of Makkedah (Joshua 10:26, 27);

"the cave of Makkedah" signifying direful falsity from evil.

[9] Again, "to be hung upon wood or to be crucified" signifies the punishment of evil that destroys the good of the church, in Matthew:

Jesus said, I send unto you prophets, wise men, and scribes; and some of them shall ye kill, crucify, and scourge in your synagogues, and persecute them from city to city (Matthew 23:34).

All things the Lord spoke He spoke from the Divine, but the Divine things from which he spoke fell into the ideas of natural thought and consequent expressions according to correspondences, like these here and elsewhere in the Gospels; and as all the words have a spiritual sense, so in that sense prophets, wise men, and scribes, are not here meant, but instead of them the truth and good of doctrine and of the Word; for spiritual thought and speech therefrom, like that of angels, is without the idea of person; so a "prophet" signifies the truth of doctrine, "wise men" the good of doctrine, and "scribes" the Word from which is doctrine; from this it follows that "to kill" has reference to the truth of the doctrine of the church, which is meant by a "prophet;" "to crucify" has reference to the good of doctrine, which is meant by "a wise man," and "to scourge" has reference to the Word, which is meant by a "scribe;" thus "to kill" signifies to extinguish, "to crucify" to destroy, and "to scourge" to pervert. That they will wander from one falsity of doctrine into another is signified by "persecuting them from city to city," "city" signifying doctrine. This is the spiritual sense of these words.

[10] In the same:

Jesus said to the disciples that He must suffer at Jerusalem, and that the Son of man shall be delivered to the chief priests and scribes, and they shall condemn Him, and deliver Him up to the Gentiles to be mocked, to be scourged, and to be crucified; and the third day He shall rise again (Matthew 20:18, 19; Mark 10:32-34).

The spiritual sense of these words is that Divine truth, in the church where mere falsities of doctrine and evils of life reign, shall be blasphemed, its truth shall be perverted, and its good destroyed. "The Son of man" signifies Divine truth, which is the Word, and "Jerusalem" signifies the church where mere falsities and evils reign; "the chief priests and scribes" signify the adulterations of good and the falsifications of truth, both from infernal love; "to condemn Him and deliver Him to the Gentiles" signifies to assign Divine truth and Divine good to hell and to deliver them to the evils and falsities that are from hell, the "Gentiles" signifying the evils that are from hell and that destroy the goods of the church; "to be mocked, to be scourged, and to be crucified," signifies to blaspheme, falsify and pervert the truth, and to adulterate and destroy the good of the church and of the Word (as above); "and the third day He shall rise again" signifies the complete glorification of the Lord's Human.

[11] From this it can be seen what is signified in the spiritual sense by the Lord's crucifixion, also what is signified by the various mockings then connected with it, as that "they put a crown of thorns on His head," that "they smote Him with a reed," and also that "they spat in His face," with many other things related in the Gospels, this signifying that the Jewish nation treated Divine truth and good itself, which was the Lord, in a like heinous manner; for the Lord suffered the heinous state of that church to be represented in Himself; and this was also signified by:

His bearing their iniquities (Isaiah 53:11).

For it was a common thing for a prophet to take upon himself a representation of the heinous things of the church; thus the prophet Isaiah was commanded to go naked and barefoot three years, to represent the church as destitute of good and truth (Isaiah 20:3, 4); the prophet Ezekiel, bound in cords, laid siege to a tile on which Jerusalem was depicted, and ate a cake of barley made with the dung of an ox, to represent that the truth and good of the church was thus besieged by falsities and polluted by evils (Ezekiel 4:1-13); the prophet Hosea was commanded to take a harlot to himself for a woman, and children of whoredoms, to represent what the quality of the church was at that time (Hosea 1:1-11); with other like things. That this was "bearing the iniquities of the house of Israel" or the church is plainly declared in Ezekiel 4:5, 6. From this it can be seen that all things recorded concerning the passion of the Lord were representative of the state of the church at that time with the Jewish nation.

[12] Thus much respecting the punishment of "hanging upon wood or crucifixion." This is not the place to confirm from the Word that the other punishment, which was "stoning," signified a condemnation and curse because of the destroyed truth of the church, but it can be seen from the passages where "stoning" is mentioned (as in Exodus 21:28-33; Leviticus 24:10-17, 23; Numbers 15:32-37; Deuteronomy 13:10; 17:5-7; 22:20, 21, 24; Ezekiel 16:39-41; 23:45-47; Matthew 23:37; Luke 13:34; 20:6; John 8:7; 10:31, 32; and elsewhere).

  
/ 1232  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.