From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5127

Study this Passage

  
/ 10837  
  

5127. Naar de vorige gewoonte; dat dit betekent, krachtens de wet van de orde, staat vast uit de betekenis van de vorige gewoonte, namelijk de wet van de orde; het is immers de wet van de orde dat de uiterlijke dingen onderworpen zijn aan de innerlijke of wat hetzelfde is, de lagere aan de hogere en zoals bedienden van dienst zijn; de uiterlijke of lagere dingen zijn immers niets anders dan dienstbare dingen, de innerlijke of hogere dingen echter naar verhouding heerschappijen. Dat met ‘naar de vorige gewoonte’ die dingen worden aangeduid, komt daarvandaan dat de schenker als knecht tevoren Farao als zijn heer had gediend, krachtens de wet van de ondergeschiktheid; zo had dus het zinlijke dat door de schenker wordt uitgebeeld, het innerlijk natuurlijk, dat door Farao wordt uitgebeeld, gediend krachtens de wet van de orde. Dat het een wet van de orde is dat de lagere of uiterlijke dingen de hogere of innerlijke moeten dienen, weet de zinlijke mens in het geheel niet; wie immers louter zinlijk is, weet niet wat innerlijk is en dus ook niet wat met betrekking daartoe uiterlijk is. Hij weet dat hij denkt en spreekt en dat hij wil en doet; daarvandaan acht hij dat denken en willen innerlijk is en dat spreken en doen uiterlijk is; maar hij weet niet dat denken alleen vanuit de zinlijke dingen en doen vanuit begeerte, tot de uiterlijke mens behoort en dat zo zijn denken en willen alleen tot het uiterlijk natuurlijke behoort en nog meer wanneer hij valse dingen denkt en boze dingen wil; en omdat bij hem de vergemeenschapping met de innerlijke dingen is gesloten, weet hij vandaar niet wat het innerlijk denken en de innerlijke wil is. Indien hem wordt gezegd dat het innerlijke denken, denken vanuit het ware en de innerlijke wil doen vanuit het goede is, vat hij dit in het geheel niet; nog minder dat de innerlijke mens onderscheiden is van de uiterlijke en wel zo onderscheiden dat de innerlijke mens kan zien wat er voorvalt in de uiterlijke mens en dat de innerlijke mens in het vermogen en in de macht is om de uiterlijke te tuchtigen en om niet te willen en te denken wat de uiterlijke mens vanuit de fantasie ziet en waarnaar hij vanuit begeerte lust heeft. Zolang zijn uiterlijke mens in de heerschappij is en regeert, ziet hij deze dingen niet; maar buiten die staat, zoals wanneer hij in enige smart is ten gevolge van rampspoed of ziekte, dan kan hij het zien en vatten, want dan houdt de heerschappij van de uiterlijke mens op; het vermogen immers of de macht tot verstaan wordt voor de mens steeds in stand gehouden door de Heer, maar het is uiterst duister voor hen die in de valse en de boze dingen zijn en steeds helderder naarmate de valse en de boze dingen in slaap zijn gebracht. Het Goddelijke van de Heer vloeit aanhoudend bij de mens in en verlicht, maar waar de valse en de boze dingen zijn, dat wil zeggen, waar met de ware en de goede dingen strijdige dingen zijn, daar wordt het Goddelijk licht of teruggekaatst of verstikt of verdraaid en alleen zoveel ervan wordt als het ware door spleten opgenomen dat hij daardoor in het vermogen kan zijn van denken en spreken vanuit de zinlijke dingen, ook over de geestelijke dingen vanuit de formules die aan het natuurlijk of lichamelijk geheugen zijn ingeprent.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Arcana Coelestia #9726

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9726. 'And you shall make for it a grating, a network' means the level of sensory perception, which is the last and lowest. This is clear from the meaning of 'a grating, a network' as external sensory perception, thus that which forms for a person the last and lowest level of life; and since this lowest level is meant by the grating it was placed all the way round the altar. Such sensory perception was represented by the grating because it first sifts so to speak and sorts out those things which enter the human mind and present themselves to the understanding and will, namely truths and forms of good. If the sensory perception is composed of good it does not let anything through other than forms of good, and truths derived from good, and rejects evils and the falsities arising from evil. For sensory perception is the actual ability to perceive things which belong to the understanding and to sense those which belong to the will as they exist on outermost levels, an ability that is perfectly fashioned for the affections for those things. The nature of all this may be illustrated by very many things in the body. Everywhere in the outermost parts within the body there are forms that resemble nets and there are so to speak gratings which sort out the things that flow towards them from the world. Those that are suitable are let through because they are desirable, and those that are unsuitable are rejected because they are loathsome. Extremely sensitive systems such as these exist in the stomach. These let through into the blood the suitable juices of the chyle, because these juices are useful and therefore desirable, and reject the unsuitable because they are harmful and therefore loathsome. The situation is similar with sensory perception, which is the last and lowest level of a person's life. But this level with a person has become totally wrecked, the reason why being that it stands right next to and is exposed to the world and is therefore the last to be regenerated, indeed scarcely anyone at the present day is able to be regenerated down to that level. As regards what the level of sensory perception is like with these people, see what has been shown already concerning it in 4009, 5077, 5081, 5084, 5094, 5125, 5128, 5580, 5767, 5774, 6183, 6201, 6310-6318, 6564, 6598, 6612, 6614, 6622, 6624, 6844, 6845, 6948, 6949, 7442, 7645, 7693, 9212, 9216.

Therefore if a person is to see and have an understanding of the truths of faith and the forms of the good of love he must be raised by the Lord above that level to more internal levels. But the sensory perception meant by 'the grating, the network' around the altar is the sensory perception belonging to the Lord's Divine Human, since the altar is representative of the Lord and of the worship of Him that springs from the good of love, 9714.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.