From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3200

Study this Passage

  
/ 10837  
  

3200. In deze beide verzen wordt de staat van het redelijk goede beschreven, wanneer het in de verwachting van het ware is, dat daarmee verbonden moet worden als een bruid met een echtgenoot. In de twee onmiddellijk erna volgende verzen, wordt de staat van het ware beschreven, wanneer het nabij is en het goede waarneemt, waarmee het verbonden moet worden. Maar men moet weten, dat deze staten niet in één keer ontstonden, maar voortdurend, het gehele leven van de Heer in de wereld door, totdat Hij verheerlijkt was.

Bij de wederverwekten is het evenzo gesteld, want zij worden niet opeens, in één keer wederverwekt, maar voortdurend, het gehele leven door, ook in het andere leven; want de mens kan nooit volmaakt worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1032

Study this Passage

  
/ 10837  
  

1032. Dat de woorden ‘En Ik richt Mijn verbond op met u’ de tegenwoordigheid van de Heer betekenen bij eenieder die naastenliefde heeft, en betrekking hebben op hen die uit de ark gaan, en op al het wild gedierte op het veld, dat wil zeggen, op de mensen binnen de Kerk en op de mensen buiten de Kerk, blijkt uit hetgeen kort tevoren is gezegd. Dat de Heer ook een verbond aangaat, of zich door naastenliefde ook verbindt met hen, die buiten de Kerk zijn, en heidenen genoemd worden, hiermee is het als volgt gesteld: de mens van de Kerk meent, dat allen die buiten de Kerk zijn en heidenen genoemd worden niet zalig kunnen worden, omdat zij geen erkentenissen van het geloof hebben en dus hoegenaamd niets van de Heer weten; hij zegt dat er zonder geloof en zonder erkentenis van de Heer geen heil is; zo verdoemt hij allen die buiten de Kerk zijn. Er zijn zelfs velen van dien aard, die in een leer, ja in een ketterij zijn, en menen, dat allen die buiten hun leer of buiten hun ketterij staan, dat wil zeggen, die niet zo voelen als zij, niet zalig worden; toch is het daarmee geheel anders gesteld. De Heer strekt Zijn barmhartigheid over het gehele menselijk geslacht uit, en Hij wil allen in de gehele wereld zalig maken en tot zich trekken. De barmhartigheid van de Heer is oneindig, en laat zich niet beperken tot de weinigen die binnen de Kerk zijn, maar zij strekt zich uit over allen op het gehele aardrijk; dat zij buiten de Kerk geboren zijn en zo in de onwetendheid van het geloof verkeren, is niet hun schuld, en nooit wordt iemand verdoemd omdat hij geen geloof in de Heer heeft, wanneer hij Hem niet kent. Welk weldenkend mens zou nu ooit kunnen zeggen, dat het grootste deel van het menselijk geslacht de eeuwige dood moet sterven, omdat het niet in Europa is geboren, waar betrekkelijk weinig mensen zijn? En welk weldenkend mens zou ooit kunnen zeggen, dat de Heer een zo grote menigte mensen laat geboren worden om hen de eeuwige dood te laten sterven? Dat zou in strijd zijn met het Goddelijke en met de barmhartigheid. En bovendien leiden zij, die buiten de Kerk zijn en heidenen genoemd worden, een veel zedelijker leven dan zij, die in de Kerk zijn, en nemen zij veel lichter de leer van het ware geloof aan. Dit komt nog duidelijker uit bij de zielen in het andere leven; uit de zogenaamde christelijke wereld komen de allerergsten, die een dodelijke haat tegen de naaste en een dodelijke haat tegen de Heer koesteren, en die meer dan alle anderen in de gehele wereld echtbrekers zijn; niet in die mate uit de overige werelddelen, want zeer velen van diegenen, die afgoden hadden vereerd, zijn van zo’n inborst, dat zij haat en echtbreuk verafschuwen, en de christenen vrezen, omdat dezen zo aangelegd zijn en omdat zij iedereen willen kwellen. Zelfs zijn de heidenen van dien aard, dat zij, wanneer zij door de engelen worden onderwezen, de waarheden van het geloof en dat de Heer het heelal regeert, bereidwillig luisteren en gemakkelijk van het geloof doordrongen worden, en zo hun afgoden verwerpen. Daarom worden de heidenen, die een zedelijk leven geleid hebben, en in wederkerige naastenliefde en in onschuld geleefd hebben, in het andere leven wedergeboren. Zolang zij in de wereld leven, is de Heer bij hen tegenwoordig in de naastenliefde en in de onschuld, want er is geen naastenliefde en geen onschuld, tenzij van de Heer. De Heer schenkt hun ook een geweten voor het rechte en het goede, overeenkomstig hun godsdienst, en in dit geweten legt Hij onschuld en naastenliefde, en wanneer er onschuld en naastenliefde in hun geweten is, laten zij zich gemakkelijk doordringen van het ware van het geloof dat uit het goede voortkomt. Dit heeft de Heer Zelf gezegd, bij Lukas:

‘En er zei één tot Jezus: Heer, zijn er ook weinigen die zalig worden? En Hij zei tot hen: Gij zult Abraham, Izaäk en Jakob zien, en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen. En daar zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het koninkrijk Gods; en ziet, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn’, (Lukas 13:23, 28, 29, 30);

onder Abraham, Izaäk en Jakob worden hier allen verstaan, die in de liefde zijn, zoals eerder is aangetoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl