The Bible

 

Hosea 13

Study

   

1 Als Efraim sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israel; maar hij is schuldig geworden aan den Baal en is gestorven.

2 En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen.

3 Daarom zullen zij zijn als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat; als kaf van den dorsvloer, en als rook uit den schoorsteen wordt weggestormd.

4 Ik ben toch de HEERE, uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik.

5 Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land.

6 Daarna zijn zij, naardat hunlieder weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij vergeten.

7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg.

8 Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond ze aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen.

9 Het heeft u bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp.

10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten?

11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid.

12 Efraims ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd.

13 Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan.

14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn,

15 Want hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, een wind des HEEREN, opkomende uit de woestijn; en zijn springader zal uitdrogen, diezelve zal den schat van alle gewenste huisraad roven.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #908

Study this Passage

  
/ 10837  
  

908. Dat ‘al het wilde dier, dat met u is, van alles vlees’; het levend gemaakte bij de mens van deze Kerk betekent, blijkt hieruit, dat van het wilde dier gesproken wordt in verband met Noach of met de mens van deze Kerk, thans wedergeboren, en het heeft klaarblijkelijk op het volgende betrekking, zoals op de vogel, het beest en het kruipend gedierte, want er wordt gezegd, ‘al het wilde dier, dat met u is, van alle vlees, van de vogel en van het beest, en van al het kruipende gedierte, dat op de aarde kruipt’. Het woord ‘wilde dier’ zelf betekent in de oorspronkelijke taal eigenlijk leven of het levende, maar in het Woord niet alleen het levende, maar ook als het ware niet levende of het wilde dier; daarom kan men, als men de innerlijke zin niet weet, soms ook niet weten wat er wordt aangeduid. De reden van deze dubbele betekenis is hierin gelegen, dat de mens van de Oudste Kerk in zijn zelfvernedering voor God, zichzelf als niet levend erkende, zelfs niet eens als een beest, maar als een wild dier, want zij wisten, dat de mens, op zichzelf of naar zijn eigen ik beschouwd, van dien aard was. Daarom betekent hetzelfde woord het levende en betekent dit het wilde dier. Dat dit het levende betekent, blijkt bij David:

‘Uw wild gedierte zal daarin wonen (dat wil zeggen, in de erfenis van God); Gij zult met Uw goedheid de ellendige sterken, o God!’, (Psalm 68:11);

waar onder het wild gedierte, daar het wonen zal in de erfenis Gods, niets anders dan de wedergeboren mens, dus zoals hier, het levende bij hem wordt verstaan.

Bij dezelfde: ’Al het wild gedierte van het woud is Mijn, de beesten op de berg der duizenden; Ik ken alle vogel der bergen, en het wild gedierte van Mijn veld is bij Mij’, (Psalm 50:10, 11);

alwaar het wild gedierte van het veld bij Mij, of bij God, eveneens voor de wedergeborene staat, dus voor het levende bij hem.

Bij Ezechiël:

‘Alle vogelen der hemelen nestelden in zijn takken, en onder zijn takken teelden al het wild gedierte van het veld’, (Ezechiël 31:6);

hier over de geplante geestelijke Kerk, en dus staan voor de dingen die levend zijn bij de mens van de Kerk.

Bij Hosea:

‘Ik zal te dien dage een verbond maken met het wild gedierte van het veld, en met de vogel der hemelen’, (Hosea 2:17);

hier ten aanzien van hen die wedergeboren moeten worden, met wie een verbond gesloten moet worden; ja zelfs heeft het wilde dier zozeer de betekenis van het levende, dat de cherubs of de engelen, door Ezechiël gezien, de vier dieren genoemd worden, (Ezechiël 1:5, 13, 14, 15, 19; 115). Dat in de tegenovergestelde zin het wilde dier in het Woord genomen wordt voor het niet levende of voor het verscheurende dier, blijkt uit vele plaatsen. Als bewijs hier alleen dit: bij David:

‘Geef aan het wild gedierte de ziel van Uw tortelduif niet over’, (Psalm 74:19);

bij Zefanja:

‘De stad is tot verlatenheid geworden, tot een rustplaats van het wild gedierte’, (Zefanja 2:15).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet vreten’, (Ezechiël 34:28).

Bij dezelfde:

‘Alle vogelen der hemel zullen wonen op zijn omgevallen stam, en alle wilde dieren des velds zullen zij zijn takken zijn’, (Ezechiël 31:13).

Bij Hosea:

‘Ik zal ze aldaar verslinden, als een leeuw, het wild gedierte des velds zal hen verscheuren’, (Hosea 13:8).

Bij Ezechiël:

‘Aan het wild gedierte der aarde, en aan de vogelen der hemel ten spijze gegeven worden’, ( Ezechiël 29:5);

welke uitdrukking vaker voorkomt; en daar de Joden alleen bij de zin van de letter bleven, en onder het wilde dier het wilde dier verstonden, en onder de vogel de vogel, en het innerlijke van het Woord niet weten wilden, nog minder erkennen, en zo dus onderwezen worden, waren zij ook zo wreed en zulke wilde dieren, dat zij er hun lust in vonden, de in de slag gedode vijanden niet te begraven, maar hen prijs te geven aan de vogelen en aan de verscheurende dieren; ook hieruit kan blijken, welk een wild dier de mens is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl