The Bible

 

Genesis 7

Study

   

1 Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.

2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.

3 Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.

4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.

5 En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had.

6 Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was.

7 Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds.

8 Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt,

9 Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had.

10 En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.

11 In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.

12 En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.

13 Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark;

14 Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.

15 En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.

16 En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.

17 En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.

18 En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren.

19 En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den ganse hemel zijn, bedekt werden.

20 Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt.

21 En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.

22 Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.

23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.

24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.

   

From Swedenborg's Works

 

Arcana Coelestia #814

Study this Passage

  
/ 10837  
  

814. THE HELLS - continued

Here, the hells of people who have gone through life hating, desiring revenge, and being cruel.

The kinds of spirits who harbour deadly hatred and as a consequence breathe revenge, breathing nothing less than the murder of another, and are not satisfied until they have done it, are confined in a death-like hell very deep down where the dreadful stench is like that given off by dead bodies. And what is remarkable, the spirits there are so delighted with that stench that they prefer it to the most pleasant odours. Such is their dreadful nature and resulting delusions. This hell really does discharge such a stench; and when this hell is thrown open, which happens rarely and for only brief spaces of time, the stench welling up out of it is so powerful that spirits cannot stay in the vicinity. Certain genii, or rather avenging spirits, were sent from there so that I might know what they were like. They polluted the atmosphere with breath so poisonous and obnoxious that the spirits who were around me could not remain, and at the same time it had the effect on my stomach of making me vomit.

[2] They presented themselves in the form of a small child whose face was not unattractive, with a dagger concealed on him, and whom they sent to me carrying a dish in his hand. From this I was given to understand their intention (animus) to commit murder, either by stabbing or by poisoning, under a cloak of innocence. But they themselves were naked and had very black bodies. Soon however they were thrown back into their own death-like hell, and I was allowed to witness the manner in which they plunged down. They went away to the left on a level with my left temple, for a considerable distance without going downwards, and then they plunged down. First of all they went down through what looked like fire, then through fiery smoke like that of a furnace, and immediately afterwards below that furnace into more forward parts where there were many most gloomy caverns stretching downwards. On their way down they were all the time turning over in their minds and intending evil deeds, especially - and without cause - against the innocent. When they fell through the fire they cried out greatly. So that people may tell where they come from and what they are like, these spirits when sent out hold a kind of ring to which bronze-like spikes are attached. These they press with their hands and brandish about, which serves to indicate what they are like and that they are bound.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.