The Bible

 

Genesis 13

Study

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

From Swedenborg's Works

 

Arcana Coelestia #1603

Study this Passage

  
/ 10837  
  

1603. 'After Lot had been separated from him' means when the desires of the External Man had been removed so that they did not obstruct. This is clear from the representation of 'Lot' as the External Man, and from what has been said already about his being separated, that is, those things that would cause obstruction. When these had been removed the Internal Man, or Jehovah, acted as one with the External Man, or the Lord's Human Essence. It is the external things that disagree - these alone - which have been spoken of already, that obstruct and so prevent the internal man, when operating into the external, from making it one with itself. The external man is no more than a kind of implement or organ, and does not in itself possess any life at all. From the internal man however it can receive life, and then it seems as though the external man does possess life from itself.

[2] With the Lord however after He had cast out hereditary evil and so purified the organic elements of the Human Essence, these too received life so that the Lord, who was already Life as regards the internal Man, became Life as regards the External Man as well. This is what 'glorification' means in John,

Jesus said, Now is the Son of Man glorified, and God glorified in Him. If God is glorified in Him, God will also glorify Him in Himself, and will glorify Him at once. John 13:31-32.

In the same gospel,

Father, the hour has come. Glorify Your Son, that Your Son also may glorify You. Now therefore, Father, glorify Me in Your Own Self with the glory which I had with You before the world was. John 17:1, 5.

In the same gospel,

Jesus said, Father, glorify Your name. A voice therefore came from heaven, I have both glorified it, and will glorify it again. John 12:8.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.