The Bible

 

Ezechiël 6

Study

   

1 En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende:

2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer tegen dezelve;

3 En zeg: Gij bergen Israels, hoort het woord des Heeren Heeren! Zo zegt de Heere Heere tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven.

4 Daartoe zullen uw altaren verwoest, en uw zonnebeelden verbroken worden; en Ik zal uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden.

5 En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israels voor het aangezicht hunner drekgoden leggen, en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren strooien.

6 In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen, en uw werken uitgedelgd worden.

7 En de verslagenen zullen in het midden van u liggen, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben.

8 Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.

9 Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.

10 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; Ik heb niet tevergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen.

11 Zo zegt de Heere Heere: Sla met uw hand, en stamp met uw voet, en zeg: Ach, over alle gruwelen der boosheden van het huis Israels; want zij zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen.

12 Die verre af is, zal door de pest sterven, en die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven en belegerd is, zal door honger sterven; alzo zal Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen.

13 Dan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben, als hun verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen der bergen, en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hun drekgoden liefelijken reuk maakten.

14 Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8210

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8210. Al de paarden van farao, zijn wagens en zijn ruiters, in het midden van de zee; dat dit betekent de wetenschappelijke dingen uit het verdraaide verstandelijke, de leerstellingen vanuit het valse en de redeneringen, dat zij de hel vulden, staat vast uit de betekenis van de paarden van farao, dus de wetenschappelijke zaken vanuit het verdraaide verstandelijke; uit de betekenis van de wagens van farao, dus de leerstellingen vanuit het valse; en uit de betekenis van de ruiters van farao, te weten de redeneringen daaruit, zie de nrs. 8146, 8148; en uit de betekenis van in het midden van de zee, namelijk de hel vullen.

Dat hier nu opnieuw deze drie worden vermeld, die waren van het leger van farao, namelijk de paarden, de wagens en de ruiters, komt omdat nu de laatste staat van de verwoesting daar is van degenen van de Kerk, die in het van de naastenliefde gescheiden geloof en in een leven van het boze waren geweest; deze staat is die van het neerwerpen in de hel; en deze neerwerping is de verstopping door de valsheden uit het boze; wanneer immers de bozen zijn verwoest ten aanzien van al het ware en het goede en overgelaten aan het boze van hun leven en het valse daaruit, worden de hellen geopend waarmee zij gemeenschap hadden gehad door de boosheden van hun leven; vandaar stort al dat kwaad dat zij zich hadden toegeëigend, op hen in; de valsheden die voortgolven vanuit de boze dingen, maken dan de sfeer rondom hen en die sfeer verschijnt zoals een dichte wolk of zoals water.

Wanneer is gebeurd, dan zijn zij in de hel, want dan zijn zij buitengesloten van alle gemeenschap met de hemel en dan eveneens gescheiden van de andere hellen; dit wordt het neerwerpen in de hel genoemd.

Dit is de oorzaak, dat nu, toen zij in het midden van de zee waren, de paarden, de wagens en de ruiters, worden vermeld; want de zee Suph betekent, zoals eerder gezegd, de hel; en de paarden, de wagens en de ruiters betekenen alle valsheden en alle valsheden vanuit het boze, die nu in hen werden binnengelaten, opdat zij zo door de hele hoedanigheid van het valse uit het boze, van de overige hellen worden gescheiden; hierover wordt in de volgende verzen in het bijzonder gehandeld, vers 24 tot en met 28.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl