The Bible

 

Ezechiël 4

Study

   

1 En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, en leg dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem.

2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom.

3 Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken.

4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen.

5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult.

6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar.

7 Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren.

8 En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, dat gij u niet omkeert van uw ene zijde tot uw andere zijde, totdat gij de dagen uwer belegering voleind hebt.

9 En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten.

10 Uw spijze nu, die gij eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van tijd tot tijd zult gij die eten.

11 Gij zult ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult gij het drinken.

12 En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen.

13 En de HEERE zeide: Alzo zullen de kinderen Israels hun brood onrein eten onder de heidenen, waarhenen Ik hen verdrijven zal.

14 Toen zeide ik: Ach, Heere, Heere, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.

15 En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden.

16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken;

17 Opdat zij des broods en des waters gebrek hebben, en de een met den ander verbaasd worden, en in hun ongerechtigheid uitteren.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9926

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9926. En gehoord zal worden de stem ervan; dat dit betekent de invloeiing van het ware bij hen die in de hemelen en die op aarde zijn, staat vast uit de betekenis van gehoord worden, namelijk de opneming en de doorvatting, nrs. 5017, 5471, 5475, 7216, 8361, 9311; vandaar eveneens de invloeiing, want de zaken die worden opgenomen en doorvat, vloeien in; en uit de betekenis van de stem, wanneer wordt gehandeld over Aharon, door wie de Heer wordt uitgebeeld, dus het Goddelijk Ware, nr. 8813.

De stem immers is de aankondiging ervan en omdat het de aankondiging is, is het bij hen die in de hemelen en op aarde zijn; want het Goddelijk Ware vervult alle dingen van de hemel en maakt alle dingen van de Kerk.

Zo’n aankondiging werd uitgebeeld door de stem uit de schelletjes van goud, wanneer Aharon binnentrad tot het Heilige vóór Jehovah en wanneer hij uitging, zoals er wordt gezegd in wat nu in dit vers volgt.

Dat de stem in het Woord betekent het Goddelijk Ware, dat in de hemelen en op aarde wordt gehoord en doorvat, staat vast uit de volgende plaatsen; bij David: ‘De stem van Jehovah op de wateren; de stem van Jehovah in de kracht; de stem van Jehovah met eer; de stem van Jehovah breekt de cederen; de stem van Jehovah klievende als een vlam des vuurs; de stem van Jehovah doet de woestijn beven; de stem van Jehovah doet de hinden baren; maar in Zijn tempel zegt eenieder de heerlijkheid’, (Psalm 29:3-9).

In deze psalm wordt gehandeld over het Goddelijk Ware dat de valsheden en de boosheden vernietigt.

Dat Goddelijk Ware is de stem van Jehovah; de heerlijkheid echter waarvan wordt gesproken, is het Goddelijk Ware in de hemel en in de Kerk.

Dat de heerlijkheid het Goddelijk Ware is, zie nr. 9429 en dat de tempel de hemel en de Kerk is, nr. 3720.

Bij Johannes: ‘Aan Hem die de Herder der schapen is, doet de deurwachter open en de schapen horen Zijn stem. De schapen volgen Hem, omdat zij Zijn stem kennen. Een vreemde volgen zij niet, omdat zij de stem van de vreemden niet weten. En Ik heb andere schapen die van deze stal niet zijn; ook deze moet Ik toebrengen en zij zullen Mijn stem horen. Maar gijlieden zijt niet van Mijn schapen, want Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken hen en zij volgen Mij’, (Johannes 10:2-5,16,26,27).

Dat hier de stem is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, dus het Woord, blijkt duidelijk; de stem van de vreemden is het valse.

Bij Jesaja: ‘De stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg voor Jehovah; de heerlijkheid van Jehovah immers zal worden onthuld. Een stem zegt: Roept. Klim op de hoge berg, o Zion, gij verkondigster van goede boodschap, verhef met kracht uw stem, o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap; verhef zie, de Heer Jehovih komt in de sterke’, (Jesaja 40:3,5,6,9,10; Johannes 1:23).

De stem daar is het aangekondigde uit het Woord ten aanzien van de Komst van de Heer; dus is zij eveneens het Goddelijk Ware dat het Woord aankondigt.

De woestijn is de staat van de Kerk dan, die zoals een woestijn is, omdat het Woord niet langer wordt verstaan; de heerlijkheid die zal worden onthuld, is het Woord ten aanzien van de innerlijke dingen ervan; dat dit de heerlijkheid is, zie nr. 9429.

Dat Jehovah voor wie de weg wordt bereid en de Heer Jehovih die in de sterke zal komen, de Heer is, is duidelijk, want het wordt duidelijk gezegd.

Bij Jesaja: ‘De stem van uw wachters; zij zullen de stem verheffen, wanneer zij oog aan oog zullen zien dat Jehovah naar Zion zal wederkeren’, (Jesaja 52:8).

De wachters staan voor degenen die de schriften doorvorsen ten aanzien van de Komst van de Heer; hun stem is het Woord, namelijk het Goddelijk Ware waaruit het is.

Bij Jeremia: ‘De Maker van de aarde; door Zijn inzicht breidt Hij de hemelen uit; bij de stem die Hij geeft, is er een veelheid van wateren in de hemelen’, (Jeremia 10:12,13; 51:16).

De stem staat voor het Goddelijk Ware; de wateren voor de waarheden die in de hemelen en uit de hemelen zijn; dat de wateren in het Woord de waarheden zijn, zie de nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8568, 9323.

Eveneens in de Openbaring: ‘De stem van de Zoon des Mensen was zoals het gedruis van vele wateren’, (Openbaring 1:15).

‘Ik hoorde een stem uit de hemel evenals de stem van vele wateren’, (Openbaring 14:2).

Bij David: ‘De stem van Jehovah op de wateren, Jehovah op de grote wateren’, (Psalm 29:3).

Bij Joël: ‘Jehovah heeft Zijn stem uitgegeven vóór Zijn heir, omdat talloos is die Zijn Woord doet’, (Joël 2:11); de stem staat ook daar voor het Goddelijk Ware, ook het Woord dat zij doen.

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal uit Jeruzalem Zijn stem geven, zodat de hemelen en de aarde zullen beven’, (Joël 3:16).

Bij David: ‘Gij koninkrijken der aarde, psalmzingt de Heer, Die rijdt op de hemel des hemels der oudheid zie, Hij zal in een stem de stem der sterkte geven’, (Psalm 68:33,34).

Bij Johannes: ‘Ik zeg ulieden, dat de ure komt wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon van God en zij die zullen horen, zullen leven’, (Johannes 5:25).

Dat de stem daar het Goddelijk Ware is, dus het Woord van de Heer, is duidelijk.

Bij Ezechiël: ‘De Geest nam mij op en ik hoorde achter mij de stem van een grote aardbeving. Gezegend zij de heerlijkheid van Jehovah; en een stem van dierenvleugels en een stem van raderen en de stem van een grote aardbeving’, (Ezechiël 3:12,13); en daarna: ‘De stem van de vleugels van de cherubim werd gehoord tot aan de uiterlijke voorhof, zoals de stem van God Schaddai, wanneer Hij spreekt’, (Ezechiël 10:5).

De stem ook daar is het Goddelijk Ware; de cherubim immers betekenen de voorzienigheid en de bewaking van de Heer, opdat er geen toegang zal zijn tot Hem en tot de hemel, tenzij door het goede dat van de liefde is, nrs. 9277, 9509.

De stem van de vleugels en de stem van de raderen zijn de geestelijke waarheden.

In dit vers, waarin over Aharon wordt gehandeld, is het de klank of het gerinkel van de schelletjes, die de stem wordt genoemd; ook elders in het Woord zijn het de klanken en de geluiden uit de bazuinen, en ook het gedruis en het gedreun uit de donderslagen, die stemmen worden genoemd en daarmee worden eveneens de Goddelijke waarheden aangeduid, nr. 7573.

Bovendien betekenen ook de klanken van muziekinstrumenten van verschillende soort eendere dingen, maar die een schelle en afgebroken toon geven, betekenen de geestelijke Goddelijke waarheden; maar die een voortklinkende toon geven, betekenen de hemelse Goddelijke waarheden, nrs. 418-420, 4138, 8337.

Daaruit blijkt, dat met de klanken of de stemmen van de schelletjes de geestelijke Goddelijke waarheden worden aangeduid; want de klederen van Aharon en in het bijzonder de mantel, waarin de franjes de schelletjes rondom waren, beeldden het geestelijk rijk of de geestelijke hemel van de Heer uit, nrs. 9814, 9825.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl