The Bible

 

Exodus 17

Study

   

1 Daarna toog de ganse vergadering van de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken.

2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE?

3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven?

4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen.

5 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht des volks, en neem met u uit de oudsten van Israel; en neem uw staf in uw hand, waarmede gij de rivier sloegt, en ga heen.

6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israel.

7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om de twist der kinderen Israels, en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet?

8 Toen kwam Amalek en streed tegen Israel in Rafidim.

9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn.

10 Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aaron en Hur klommen op de hoogte des heuvels.

11 En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israel de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste.

12 Doch de handen van Mozes werden zwaar; daarom namen zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aaron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, en ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging.

13 Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte des zwaards.

14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel.

15 En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De HEERE is mijn Banier!

16 En hij zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, zo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht!

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8623

Study this Passage

  
/ 10837  
  

8623. En Mozes bouwde een altaar; dat dit betekent voor het heilige van de eredienst en van de gedachtenis, staat vast uit de betekenis van het altaar, dus het voornaamste uitbeeldende van de Heer, nrs. 2777, 2811, 4489; en vandaar het heilige van de eredienst, nr. 4541; dat het ook is ter gedachtenis, komt omdat in de oude tijden steenhopen werden opgericht tot getuige en aandenken van een zaak die vast zou staan en die zij indachtig zouden zijn; en daarna ook altaren, nr. 4192; hier ter gedachtenis daaraan dat er, omdat de hand van Amalek tegen de troon van Jah was, oorlog voor Jehovah tegen hem zou zijn van geslacht tot geslacht.

Dat er ook altaren werden gebouwd tot getuige en gedachtenis, staat vast uit het altaar dat de Rubenieten, de Gaddieten en de helft van de stam van Menasse aan de Jordaan bouwden, waarover zij zeiden tot de zonen van Israël, die daarom hun de oorlog wilden aandoen, dat zij het hadden gebouwd, opdat het een getuige zou zijn dat zij Jehovah zouden vereren, niet door brandoffers en slachtoffers daarop, maar op het altaar dat vóór het habitakel was; daarom noemden zij dat altaar, ‘de getuige tussen ons en tussen ulieden, dat Jehovah God is’, (Jozua 22:10-34).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl