The Bible

 

Daniël 12

Study

   

1 En te dier tijd zal Michael opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat, als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op dienzelven tijd toe; en te dier tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.

2 En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.

3 De leraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.

4 En gij, Daniel! sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde; velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.

5 En ik, Daniel, zag, en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.

6 En hij zeide tot den Man, bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen?

7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechterhand en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien, Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden.

8 Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en ik zeide: Mijn Heere! wat zal het einde zijn van deze dingen?

9 En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde.

10 Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.

11 En van dien tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.

12 Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.

13 Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemel en Hel #518

Study this Passage

  
/ 603  
  

518. Er waren sommige geesten die zich door hun gedachten in de wereld hadden voorgesteld dat zij in de hemel zouden komen en vóór anderen zouden worden toegelaten, omdat zij geleerd waren en veel kennis van het Woord en van de leer van hun kerk hadden opgedaan. Daarom meen den zij wijs te zijn en te behoren tot hen van wie gezegd is, dat zij zullen blinken gelijk de zon en als de sterren (Daniël 12:3). aar zij werden onderzocht of hun kennis in hun geheugen of in hun leven bestond. Zij die in oprechte liefde voor de waarheid of in de waarheid om haar nut, afgezien van lichamelijk of werelds voordeel, dus in innerlijk, geestelijk nut waren bevestigd, werden na hun onderwijzing opgenomen in de hemel. Het werd hen dan gegeven om te weten wat het is dat in de hemel schijnt, en dat het inderdaad de Goddelijke waarheid is, die het licht is van de hemel, in nut. Dit nut is de grondslag, die de stralen van het licht van de hemel opneemt en in prachtige, verschillende kleuren verandert. Zij echter bij wie kennis alleen in hun geheugen bestond en die een zekere bekwaamheid hadden opgedaan om over de waarheid te redeneren ter bevestiging van hetgeen zij als vaste beginselen hadden aangenomen en na hun bevestiging voor waarheden hadden aangezien, ofschoon ze vals waren aangezien zij in geen hemels licht waren, en die toch door eigenwaan, die gewoonlijk zo n inzicht aankleeft, meenden dat zij meer geleerd waren dan anderen en daarom naar de hemel zouden gaan en door de engelen gediend zouden worden, werden om hen van deze noodlottige verbeelding te verlossen tot de eerste of laagste hemel opgenomen, als om in enige engelengezelschappen ingeleid te worden. Maar toen zij nog bij de ingang waren, begonnen hun ogen te verduisteren door het indringende hemelse licht, hun kennis werd daarna verward en zij begonnen ten slotte naar adem te hijgen, als op het punt om te stikken. En toen zij de hitte van de hemel ondervonden, namelijk de hemelse liefde, voelden zij een innerlijke marteling. Zij werden daarom naar beneden geworpen en later werd hen geleerd, dat het geen kundigheden zijn die de engel vormen, maar het leven dat door middel daarvan wordt verkregen; want kennis is op zichzelf beschouwd buiten de hemel, maar het leven dat door haar wordt verkregen, is er thuis.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.