The Bible

 

Amos 2

Study

   

1 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Moab, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij de beenderen des konings van Edom tot kalk verbrand heeft.

2 Daarom zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerioth verteren; en Moab zal sterven met groot gedruis, met gejuich, met geluid der bazuin.

3 En Ik zal den rechter uit het midden van haar uitroeien; en al haar vorsten zal Ik met hem doden, zegt de HEERE.

4 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Juda, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de wet des HEEREN verworpen, en Zijn inzettingen niet bewaard hebben; en hun leugenen hen verleid hebben, die hun vaders hebben nagewandeld.

5 Daarom zal Ik een vuur in Juda zenden, dat zal Jeruzalems paleizen verteren.

6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israel, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij den rechtvaardige voor geld verkopen, en den nooddruftige om een paar schoenen.

7 Die er naar hijgen, dat het stof der aarde op het hoofd der armen zij, en den weg der zachtmoedigen verkeren; en de man en zijn vader gaan tot een jonge dochter om Mijn heiligen Naam te ontheiligen.

8 En zij leggen zich neder bij elk altaar op de verpande klederen, en drinken den wijn der geboeten in het huis van hun goden.

9 Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortelen van onderen verdelgd.

10 Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat.

11 En Ik heb sommigen uit uw zonen tot profeten verwekt, en uit uw jongelingen tot Nazireen; is dit niet alzo, gij kinderen Israels? spreekt de HEERE.

12 Maar gijlieden hebt aan de Nazireen wijn te drinken gegeven, en gij hebt den profeten geboden zeggende: Gij zult niet profeteren.

13 Ziet, Ik zal uw plaatsen drukken, gelijk als een wagen drukt, die vol garven is.

14 Zodat de snelle niet zal ontvlieden, en de sterke zijn kracht niet verkloeken, en een held zal zijn ziel niet bevrijden.

15 En die den boog handelt, zal niet bestaan, en die licht is op zijn voeten, zal zich niet bevrijden; ook zal, die te paard rijdt, zijn ziel niet bevrijden.

16 En de kloekhartigste onder de helden zal te dien dage naakt heenvlieden, spreekt de HEERE.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9489

Study this Passage

  
/ 10837  
  

9489. En een el en een halve haar hoogte; dat dit betekent het volle ten aanzien van de graden, staat vast uit de betekenis van de hoogte, dus de graden ten aanzien van het goede en ten aanzien van het ware; dat de hoogte dit is, is omdat al het goede en het ware daaruit, voortgaat uit de Heer en de Heer in het hoogste is en daarom de hoogste wordt genoemd, nr. 8153; Hij is immers de Zon van de hemel, nrs. 5097, 8812; en de Zon is boven de hemelen en zij is het middelpunt, waaruit de hele hemel, die beneden is, ontstaat en blijft bestaan; alle hoogten in de hemel, vanuit zijn Zon als middelpunt, zijn verschillen van het goede en van het ware daaruit; vandaar zijn degenen die in de binnenste hemel zijn, de Heer nader, omdat zij in het goede van de liefde tot hem zijn, dus in het goede meer dan de overigen; zij die in de middelste hemel zijn, staan vandaar verderaf, omdat zij in een lager goede zijn; en nog meer zij die in de laatste hemel zijn.

Maar zij die in de hel zijn, zijn geheel en al van de Heer verwijderd, omdat zij in het boze en het valse daaruit zijn; dezen schouwen zelfs niet tot de Zon, maar achterwaarts van de Zon af, daarom verschijnen zij, wanneer zij door de engelen worden aangezien, in een omgekeerde ligging, met de voeten omhoog en het hoofd naar beneden.

Omdat nu de afstanden in de ruimten in het andere leven schijnbaarheden zijn volgens de staten van het goede en van het ware daaruit, nr. 9440, betekent daarom de hoogte in de geestelijke zin de graden ten aanzien van het goede en ten aanzien van het ware, of de graden vanuit de Hoogste, Die de Heer is, dus het Goddelijk Goede Zelf.

Daaruit staat vast, wat met de hoogte wordt aangeduid in deze volgende plaatsen, zoals bij Jeremia: ‘Zij zullen komen en zingen in de hoogte van Zion en samenvloeien tot het goede van Jehovah; en hun ziel zal zijn zoals een gewaterde tuin’, (Jeremia 31:12); daar staat de hoogte van Zion voor het hemels goede, dus een goede boven het geestelijk goede; omdat de hoogte het goede is, wordt daarom gezegd, dat zij samenvloeien tot het goede van Jehovah.

Bij Ezechiël: ‘Assur was een ceder in de Libanon; hoog was zijn hoogte geworden en lang geworden waren zijn takken door vele wateren; hij was schoon in zijn grootheid, in de lengte van zijn takken’, (Ezechiël 31:5,7); Assur staat voor het verlichte redelijke, de ceder in de Libanon voor de geestelijke Kerk, zijn hoogte voor de graad van het goede.

Bij dezelfde: ‘In de berg van de hoogte van Israël zal Ik hem planten’, (Ezechiël 17:23); en bij dezelfde: ‘In de berg van Mijn heiligheid en in de berg van de hoogte van Israël zullen zij Mij dienen, het gehele huis Israëls’, (Ezechiël 20:40); de berg van de hoogte van Israël staat voor de hoogste graad van het goede en van het ware daaruit bij hen die van de geestelijke Kerk zijn.

Aangezien de meeste dingen in het Woord een tegengestelde zin hebben, heeft dus eveneens de hoogte die en in die zin betekent zij het boze van de zelfliefde, dus de hoogmoed, zoals bij (Jesaja 14:14; Ezechiël 31:10,14; 32:5; Amos 2:9; Daniël 4:8,17) en meermalen elders.

Dat de hoogte de graden is ten aanzien van het goede en van het ware daaruit, heeft ook als oorzaak dat het hoge het innerlijke betekent en het goede volmaakt is volgens de graden naar de innerlijke dingen toe.

Dat het hoge het innerlijke is, zie de nrs. 1735, 2148, 4210, 4599.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl