The Bible

 

Amos 1

Study

1 De woorden van Amos, die onder de veeherderen was van Thekoa, dewelke hij gezien heeft over Israel, in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel; twee jaren voor de aardbeving.

2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion, en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herderen zullen treuren, en de hoogte van Karmel zal verdorren.

3 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Damaskus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Gilead met ijzeren dorswagens hebben gedorst.

4 Daarom zal Ik een vuur in het huis van Hazael zenden, dat zal de paleizen van Benhadad verteren.

5 En Ik zal den grendel van Damaskus verbreken, en zal uitroeien den inwoner van Bikeat-Aven, en dien, die den scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrie zal gevankelijk weggevoerd worden naar Kir, zegt de HEERE.

6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Gaza, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk gevankelijk hebben weggevoerd met een volkomen wegvoering, om aan Edom over te leveren.

7 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Gaza, dat zal haar paleizen verteren.

8 En Ik zal den inwoner uitroeien uit Asdod, en dien, die den scepter houdt, uit Askelon; en Ik zal Mijn hand wenden tegen Ekron, en het overblijfsel der Filistijnen zal vergaan, zegt de Heere Heere.

9 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Tyrus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk met een volkomen wegvoering hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht aan het verbond der broederen.

10 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus, dat zal haar paleizen verteren.

11 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Edom, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd, en zijn barmhartigheden verdorven; en dat zijn toorn eeuwiglijk verscheurt, en hij zijn verbolgenheid altoos behoudt.

12 Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman, dat zal de paleizen van Bozra verteren.

13 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der kinderen Ammons, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengesneden, om hun landpale te verwijden.

14 Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van Rabba, dat zal haar paleizen verteren; met een gejuich ten dage des strijds, met een onweder ten dage des wervelwinds.

15 En hunlieder koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn vorsten te zamen, zegt de HEERE.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6419

Study this Passage

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl