Библијата

 

Luke 24:13

Студија

       

13 And, behold, two of them went that same day to a village called Emmaus, which was from Jerusalem about threescore furlongs.

Коментар

 

Op weg naar Emmaüs

Од страна на Joe David (машина преведена во Nederlands)

Lelio Orsi's painting, Camino de Emaús, is in the National Gallery in London, England.

Elk van de vier evangeliën bevat een verhaal over Jezus die aan zijn discipelen verschijnt na de zondagmorgen toen zij het graf leeg hadden aangetroffen. Zie bijvoorbeeld Mattheüs 28:16-20; Marcus 16:14-19; Lucas 24:13-33; Johannes 20:19-31, en Johannes 21.

In Lucas staat het verhaal van twee leerlingen die van Jeruzalem naar het dorp Emmaüs lopen, een wandeling van ongeveer zeven mijl. Kort nadat ze de stad verlaten hebben, worden ze aangesproken door een andere reiziger die hun verontruste gezichten en ernstige gesprekken heeft opgemerkt en hen vraagt wat hen verontrust. Samen lopend vragen ze de vreemdeling: "Heb je niet gehoord van de problemen in Jeruzalem, hoe de profeet uit Galilea, van wie we hoopten dat hij Israël zou redden, werd overgeleverd om gekruisigd te worden? En vreemd genoeg, toen sommige vrouwen op de derde dag zijn lichaam gingen zalven, zagen zij engelen die hun vertelden dat Hij daar niet was, maar was opgestaan uit de dood."

Toen hij dit hoorde, vermaande de reiziger hen omdat zij niet geloofden en zei: "Zien jullie niet dat Christus deze dingen moest lijden om in zijn heerlijkheid te kunnen ingaan?" De vreemdeling vertelt de twee discipelen dan vele dingen over Jezus, uit de boeken van Mozes en de profeten, in het Oude Testament. De twee discipelen luisteren met ontzag, maar herkennen de vreemdeling niet. Tenslotte komen zij bij Emmaüs aan. De vreemdeling lijkt verder te willen gaan als de twee stoppen, maar zij smeken hem ook te stoppen, want het wordt al laat, en zij willen meer horen. Dus gaan zij allen zitten om de avondmaaltijd te delen, en wanneer de vreemdeling het brood opneemt en breekt en hun stukken geeft, worden hun ogen geopend en herkennen zij Hem, en Hij verdwijnt.

Men kan zich het verbijsterd ontzag voorstellen dat hen beiden overviel toen zij zich realiseerden dat dit Jezus was. Zij wisten dat Hij gekruisigd was, en toch had Hij urenlang met hen gewandeld en gesproken. De vrouwen hadden gelijk! De engelen hadden gelijk! Hij leefde!

De Nieuwe Kerk gelooft dat er interne betekenissen zijn voor alle verhalen in het Woord van de Heer, de heilige Schriften, en dat deze interne betekenis, binnen de letterlijke verhalen over Abraham, Izaäk en Jakob, Jozua, Samuël, David, en de rest, en alle uitspraken van de profeten van Jesaja tot Maleachi, en de vier evangeliën... deze betekenis is wat het Woord heilig maakt.

Dus wat kunnen we hier zien in dit verhaal? Wel, die inwendige betekenis in "Mozes en de profeten" is het verhaal van Jezus' leven in de wereld, vanaf Zijn geboorte in Bethlehem via al Zijn opgroeiende jaren tot aan Zijn "dood" en dan Zijn verrijzenis. Omdat Jezus dat wist, en zeker de Schriften had gelezen en innerlijk had begrepen, wist Hij al lang hoe Zijn aardse leven zou eindigen, en dat het noodzakelijk was dat het zou eindigen zoals "geschreven" was, om het menselijk geslacht te redden. Dus vertelde Hij de twee discipelen dat verhaal, terwijl zij naar Emmaüs liepen.

Meer over die wandeling... In het Woord verwijst elke verwijzing naar wandelen eigenlijk naar hoe wij ons leven leiden van dag tot dag. In veel verhalen uit het Woord wordt gezegd dat iemand met God wandelde. Er wordt gezegd dat we in Zijn wegen moeten wandelen en dat we het rechte en smalle pad moeten bewandelen.

Ook in dit verhaal wordt ons verteld dat dit een reis was van zestig stadia (in het oorspronkelijke Grieks). Zestig (of andere veelvouden van "zes") staat voor het levenslange werk van het verwerpen van de verleidingen die voortkomen uit ons aangeboren egoïsme. Apocalyps Uitgelegd 648. Dus, deze reis naar Emmaüs betekent onze levensreis - als een persoon die probeert de leringen van de Heer te volgen en een engel te worden.

De bestemming was Emmaüs. In het Woord vertegenwoordigt elke stad een leer, een georganiseerde set waarheden die we op een rijtje hebben gezet zodat we er naar kunnen leven -- onze leefregels. Zie Hemelse Verborgenheden 402. Ze zijn niet noodzakelijk goed, zoals Jeruzalem of Bethlehem, maar kunnen ook kwade leerstellingen zijn, b.v. Sodom of Babylon. Mijn woordenboek vertelt mij dat de naam Emmaüs "hete bronnen" betekent. Een andere universele betekenis in het Woord is dat water waarheid betekent in zijn heilzame gebruik, maar ook waarheid kan betekenen die in valsheid is verdraaid door hen die in de hel zijn, in een tegenovergestelde betekenis. Zie, bijvoorbeeld, Hemelse Verborgenheden 790. Denk aan de bronnen die Abraham groef, of het water dat Jezus beloofde aan de vrouw van Samaria toen zij sprak bij de bron van Jakob, of de zuivere rivier van water die stroomt van onder de troon in het Nieuwe Jeruzalem in het boek Openbaring. In de omgekeerde betekenis, waar water vernietigend is, denk aan de zondvloed die allen vernietigde behalve Noach en zijn familie, of de Rode Zee die moest worden gespleten zodat de kinderen van Israël konden oversteken. De bronnen die Emmaüs voorstelde waren heilige waarheden die opborrelden uit het Woord voor ons om te gebruiken. En dit zijn hete bronnen, en hitte betekent liefde. Dat is dus onze bestemming, waar waarheid en liefde samen voor ons uitstromen om te gebruiken, in een voortdurende stroom van de Heer.

Deze eenvoudige kleine anekdote over de ontmoeting van de discipelen met de Heer op de weg naar Emmaüs is niet alleen een verhaal over Jezus' opstanding met een geestelijk lichaam. Het is ook een verhaal over hoe wij ons leven zouden moeten leven. Wij kunnen naar de hemel reizen, naar de Heer luisteren, met Hem op weg gaan, en aan het eind zal Hij brood breken en avondmaal met ons houden.

Библијата

 

Lucas 23

Студија

   

1 En de gehele menigte van hen stond op, en leidde Hem tot Pilatus.

2 En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dat Deze het volk verkeert, en verbiedt den keizer schattingen te geven, zeggende, dat Hij Zelf Christus, de Koning is.

3 En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het.

4 En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in dezen Mens.

5 En zij hielden te sterker aan, zeggende: Hij beroert het volk, lerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe.

6 Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileer was?

7 En verstaande, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was.

8 En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van over lang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.

9 En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets.

10 En de overpriesters en de Schriftgeleerden stonden, en beschuldigden Hem heftiglijk.

11 En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan, en zond Hem weder tot Pilatus.

12 En op denzelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren te voren in vijandschap tegen den anderen.

13 En als Pilatus de overpriesters, en de oversten, en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:

14 Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht, als een, die het volk afkerig maakt; en ziet, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt;

15 Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en ziet, er is van Hem niets gedaan, dat des doods waardig is.

16 Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.

17 En hij moest hun op het feest een loslaten.

18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen, en laat ons Bar-abbas los.

19 Dewelke was om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen.

20 Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus loslaten.

21 Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem!

22 En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.

23 Maar zij hielden aan met groot geroep, eisende, dat Hij zou gekruist worden; en hun en der overpriesteren geroep werd geweldiger.

24 En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou.

25 En hij liet hun los dengene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geeist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil.

26 En als zij Hem wegleidden, namen zij een Simon van Cyrene, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg.

27 En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden.

28 En Jezus, Zich tot haar kerende zeide: Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij, maar weent over uzelven, en over uw kinderen.

29 Want ziet, er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken, die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben.

30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons.

31 Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?

32 En er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid, om met Hem gedood te worden.

33 En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedel plaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter zijde en den ander ter linker zijde.

34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot.

35 En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods.

36 En ook de krijgsknechten, tot Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik;

37 En zeiden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven.

38 En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE Is De KONING DER JODEN.

39 En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons.

40 Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?

41 En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.

42 En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.

44 En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.

45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde midden door.

46 En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.

47 Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.

48 En al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen, die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten.

49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die Hem te zamen gevolgd waren van Galilea, en zagen dit aan.

50 En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man,

51 (Deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte;

52 Deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.

53 En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was.

54 En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat kwam aan.

55 En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd.

56 En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod.