Библијата

 

Joël 2:24

Студија

       

24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.

Библијата

 

I Koningen 8:36

Студија

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2682

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

2682. Dat de woorden ‘en zij wierp de knaap onder een van de struiken’ de vertwijfeling betekenen, dat niets waars en goeds werd waargenomen, blijkt uit de betekenis van de knaap, namelijk het geestelijk ware, waarover de nrs. 2669, 2677 en uit de betekenis van de struik of van het struikgewas, namelijk de innerlijke gewaarwording, maar zo gering dat het nauwelijks iets is; waarom er gezegd wordt ‘onder een van de struiken’, daar deze een soortgelijke betekenis hebben als bomen, maar in een mindere graad; en dat bomen innerlijke gewaarwording betekenen, zie men in de nrs. 103, 2163;

en verder uit de ontroering die in deze handeling ligt, wat er een van vertwijfeling was. Hieruit blijkt duidelijk dat door de woorden ‘zij wierp de knaap onder een van de struiken’ de vertwijfeling wordt aangeduid dat niets waars en goeds werd waargenomen. Dat ‘onder een van de struiken werpen’ wil zeggen, verlaten worden ten aanzien van het ware en goede, tot vertwijfeling toe, blijkt duidelijk bij Job:

‘Alleen in gebrek en honger, vliedende naar het dorre, gisteren nacht, verlating en verwoesting; zij plukken malve boven de struik; om te wonen in de kloven der dalen, de holen des stofs en der steenrotsen; zij schreeuwden tussen de struiken, onder de distel werden zij vergaderd’, (Job 30:3, 4, 6, 7) waar gehandeld wordt over de verlating van het ware, die beschreven wordt onder de in de Oude Kerk gebruikelijke formules – want het Boek Job is een boek van de Oude Kerk – zoals bijvoorbeeld: alleen zijn in gebrek en honger, vlieden naar het dorre, gisterennacht, verlating, verwoesting, in de kloven der dalen en der steenrotsen wonen, en verder malve plukken boven de struik en tussen de struiken schreeuwen. Zo ook bij Jesaja:

‘Zij zullen komen en zij zullen allen rusten in de rivieren der verlatingen, in de kloven der steenrotsen en in alle struikgewassen en in alle waterleidingen’, (Jesaja 7:19) waar eveneens van verlating sprake is, die door dergelijke formules beschreven wordt, namelijk door rusten in de rivieren der verlatingen, in de kloven der steenrotsen en in de struikgewassen. In dit vers wordt gehandeld over de tweede staat van degenen die hervormd worden, die daarin bestaat, dat zij tot onwetendheid worden teruggebracht, zodat zij niets van het ware weten en dit tot vertwijfeling toe. De reden waarom zij tot zo’n onwetendheid worden teruggebracht, is deze, dat het overredende licht zal worden uitgeblust, dat van dien aard is, dat het evenzeer de valsheden als de waarheden verlicht en een geloof in het valse aanvoert door middel van waarheden en een geloof in het ware door middel van valsheden en tevens zelfverzekerdheid; ook vindt dit plaats, opdat zij door middel van de ondervinding zelf tot de erkentenis gebracht worden hiervan, dat niets goeds en niets waars uit henzelf of uit hun eigene voortkomt, maar uit de Heer. Degenen die hervormd worden, worden tot onwetendheid teruggebracht en wel tot vertwijfeling toe en dan ontvangen zij vertroosting en verlichting, zoals blijkt uit wat volgt; want het licht van het ware kan niet vanuit de Heer invloeien in het overredende, dat uit het eigene voortkomt, want dit is van zo’n natuur, dat het dat licht uitblust. In het andere leven verschijnt het overredende licht als het licht van de winter, maar bij de nadering van het licht van de hemel komt er in de plaats van dat licht duisternis, waarin onwetendheid omtrent al het ware is. Deze staat wordt de staat van de verlating van het ware genoemd bij hen die hervormd worden en over hen wordt ook veel gehandeld in de innerlijke zin van het Woord. Maar van deze staat kunnen slechts weinigen iets weten, want weinigen worden heden ten dage wederverwekt. Degenen die niet wederverwekt worden, geven er niets om of zij het ware al dan niet weten en verder, of wat zij weten, al dan niet waar is, als ze maar iets als waar kunnen uitgeven. Degenen echter die wederverwekt worden, denken veel over de leer en het leven, omdat zij veel over de eeuwige zaligheid denken en wanneer het hun daarom aan het ware ontbreekt, smart het hun van harte, omdat dit het onderwerp van hun gedachten en aandoeningen is. Van welke aard de staat van beide is, kan hieruit blijken: zolang de mens in het lichaam is, leeft hij naar de geest in de hemel en naar het lichaam in de wereld, want hij is in beide geboren; en hij is zo geschapen, dat hij werkelijk naar de geest met de engelen kan zijn en tevens met de mensen zijn door middel van de dingen die tot het lichaam behoren; maar daar er weinigen zijn, die geloven dat zij een geest hebben die na de dood zal leven, zijn het er weinigen die wederverwekt worden. Voor hen die het wel geloven, is het andere leven het al van hun gedachte en aandoening en de wereld in vergelijking daarbij niets. Voor hen echter die niet geloven, is de wereld het al van hun gedachte en aandoening en het andere leven in vergelijking daarbij niets. Eerstgenoemden zijn het die wederverwekt kunnen worden, laatstgenoemden echter zijn het die het niet kunnen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl