24
En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.
1051. Dat de woorden ‘en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed, om alle vlees te verderven’ betekenen, dat het verstandelijke van de mens niet meer met zo’n overreding doortrokken kon worden, zodat hij te gronde zou gaan, zoals het laatste nageslacht van de Oudste Kerk, kan blijken uit hetgeen eerder herhaaldelijk omtrent de wateren van de vloed is gezegd en aangetoond, voorts uit hetgeen over de mensen van vóór de vloed, die te gronde gingen, is gezegd, namelijk, dat bij hen niet alleen het gedeelte van de wil te gronde gericht en hels geworden is, maar ook het verstandelijke, zodat zij niet konden worden wedergeboren, dat wil weggen, zodat in hun verstandsdeel geen nieuwe wil gevormd kon worden.