21
Het is nu geschied, als wij in de herberg gekomen waren, en wij onze zakken opendeden, zie, zo was ieders mans geld in den mond van zijn zak, onsgeld in zijn gewicht; en wij hebben hetzelve wedergebracht in onze hand.
34
Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het landGosen moogt wonen; want alle schaapherder is de Egyptenaren een gruwel.