Библијата

 

Genesis 35:2

Студија

       

2 Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen;

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4538

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

4538. God zei tot Jakob; dat dit de doorvatting betekent van het natuurlijk goede, zodanig als Jakob het nu is, vanuit het Goddelijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover de nrs. 1602, 1791, 1815, 1822, 1898, 1919, 2061, 2080, 2238, 2260, 2619, 2862, 3509, 3395;

vandaar komt het dat ‘God zei’ de doorvatting vanuit het Goddelijke is; en de uitbeelding van Jakob, namelijk hier in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het natuurlijk goede. In hetgeen voorafgaat is getoond wat Jakob in het Woord uitbeeldt en omdat dit verschillende dingen zijn, moet in het kort gezegd worden hoe het hiermee is gesteld. Jakob beeldt in de hoogste zin in het algemeen het Goddelijk Natuurlijke van de Heer uit; maar omdat toen de Heer Zijn Natuurlijke verheerlijkte - dat natuurlijke in de aanvang iets anders was dan in de voortgang en aan het einde - beeldde Jakob daarom verschillende dingen uit, namelijk in de aanvang het Natuurlijke ten aanzien van het ware van de Heer, in de voortgang het natuurlijke ten aanzien van het goede van het ware van de Heer en aan het einde ten aanzien van het goede. De verheerlijking van de Heer immers schreed voort van het ware tot het goede van het ware en tenslotte tot het goede, dit is in het voorafgaande meermalen getoond; omdat het nu aan het einde is, beeldt Jakob de Heer uit ten aanzien van het Natuurlijk Goede; zie wat hierover eerder is getoond, namelijk dat Jakob in de hoogste zin het Goddelijk Natuurlijke van de Heer uitbeeldt; in de aanvang ten aanzien van het ware, nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3576, 3599; in de voortgang het Goddelijk Natuurlijke van de Heer ten aanzien van het goede van het ware, nrs. 3659, 3669, 3677, 4234, 4273, 4337;

dat hij nu het Goddelijk Natuurlijke van de Heer uitbeeldt ten aanzien van het goede, komt omdat het, zoals gezegd, aan het einde is; dit was de voortgang toen de Heer Zijn Natuurlijke Goddelijk maakte; eender is ook de voortgang wanneer de Heer de mens wederverwekt; want het heeft de Heer behaagd Zijn Menselijke Goddelijk te maken in die orde waarin Hij de mens nieuw maakt; vandaar komt het dat het enige malen werd gezegd dat de wederverwekking van de mens het beeld is van de verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402. Wanneer de Heer de mens nieuw maakt, dan onderricht Hij hem eerst in de ware dingen van het geloof, want zonder de ware dingen van het geloof weet hij niet wat de Heer is, wat de hemel en wat de hel is en zelfs niet dat zij er zijn, te minder de ontelbare dingen die van de Heer zijn, die van Zijn rijk in de hemel zijn en die van Zijn rijk op aarde, dat wil zeggen in de Kerk zijn; verder ook welke en hoedanige dingen het zijn die daaraan zijn tegenovergesteld, dus die van de hel zijn; voordat hij deze dingen kent, kan hij niet weten wat het goede is; onder het goede wordt niet het burgerlijk goede en het zedelijk goede verstaan, want deze worden in de wereld geleerd door de wetten en instellingen en door de bespiegelingen over de zeden van de mensen; vandaar komt het dat de natiën, die buiten de Kerk zijn, zulke dingen eveneens weten; maar onder het goede wordt het geestelijk goede verstaan, dit goede wordt in het Woord de naastenliefde genoemd en dit goede is in het algemeen de ander het goede willen en doen zonder enige oorzaak in zichzelf, maar vanuit de verkwikking van de aandoening; dit goede is het geestelijk goede; hiertoe kan nooit enig mens komen dan door de ware dingen van het geloof die door de Heer worden geleerd door het Woord en de predikingen van het Woord; nadat de mens in de ware dingen van het geloof is onderricht, wordt hij daarop door de Heer bij graden daartoe geleid het ware te willen en eveneens vanuit het willen dit ook te doen; dit ware wordt het goede van het ware genoemd, want het goede van het ware is het ware met de wil en met de daad en het wordt het goede van het ware genoemd, omdat het ware dat van de leer is geweest, dan van het leven wordt; wanneer de mens tenslotte een verkwikking bemerkt in het willen van het goede en vandaar in het doen ervan, dan wordt het niet langer het goede van het ware genoemd, maar het goede, want dan is hij wederverwekt en wil en doet hij niet meer vanuit het ware het goede, maar vanuit het goede het ware en het ware dat hij dan doet, is ook als het ware het goede, want uit de oorsprong ervan, namelijk het goede, trekt het zijn wezen. Uit deze dingen blijkt wat het is en vanwaar het is dat Jakob in de hoogste zin het Natuurlijke van de Heer ten aanzien van het goede uitbeeldt. Dat Jakob hier dit goede uitbeeldt, komt omdat nu in de innerlijke zin wordt gehandeld over de verdere voortgang, namelijk naar de innerlijke dingen van het natuurlijke, die Israël zijn, nr. 4536; niemand die door de Heer wordt wederverwekt, kan tot de innerlijke dingen worden voortgeleid voordat het ware bij hem het goede is geworden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl