Библијата

 

Ezechiël 3:27

Студија

       

27 Maar als Ik met u spreken zal, zal Ik uw mond opendoen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere Heere, wie hoort, die hore, en wie het laat, die late het; want zij zijn een wederspannig huis.

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8764

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

8764. Ik heb u op vleugelen der arenden gedragen; dat dit betekent: en dat zij zo door de waarheden waren opgeheven tot het hemelse licht, staat vast uit de betekenis van iemand op vleugelen der arenden dragen, dus in de hoogte tot het hemelse licht worden opgeheven, want met dragen wordt opheffen aangeduid, met de vleugelen de geestelijke waarheden en met de arend het redelijke ten aanzien van het ware; dat de arend dit is, zie nr. 3901, want de arenden vliegen in de hoogte; de Ouden verstonden immers onder de zichtbare hemel de hemel van de engelen; ook geloofden de eenvoudigen dat daar de woonplaatsen van de engelen waren; en eveneens dat in de hoogte, omdat zij de zon en de sterren dichter nabij was, het hemelse licht zelf was, vandaar komt het, dat gedragen worden op vleugelen der arenden, is in de hoogte tot dat licht.

Dat de opheffing daarheen is door de waarheden van het geloof, komt omdat het het ware van het geloof is dat de mens opheft tot aan de hemel, waar het goede ervan is.

Dat het redelijke ten aanzien van het ware de arend is, komt omdat het redelijke van de mens zijn hemel is en het natuurlijke zoals de aarde is, naar verhouding, want het redelijke maakt de innerlijke mens uit en het natuurlijke de uiterlijke.

Dat de vleugelen de geestelijke waarheden zijn, komt omdat de vogels in het algemeen de verstandelijke dingen en de gedachten betekenen, nrs. 40, 745, 776, 3219, 5149, 7441; vandaar zijn de vleugels de geestelijke waarheden, omdat al het verstandelijke daarvandaan is; het verstandelijke vanuit de valsheden, hoe doordringend en scherp het ook schijnt, is niet het verstandelijke, want het verstandelijke ziet vanuit het licht van de hemel en het licht van de hemel is het geestelijk ware, dat wil zeggen, het ware van het geloof; daarom is daar waar niet het ware is dat van het geloof is, het licht niet, maar daar is donkerheid en een verstandelijke in het donker is geen verstandelijke.

De vleugels zijn ook de machten die van het geestelijk ware zijn vanuit het goede ervan, want de vleugels bij de vogels zijn zoals de handen en de armen van de mens en met de armen en de handen worden machten aangeduid, nrs. 878, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 5544, 6292, 6947, 7518, 7673, 8050, 8153, 8281, 8305; dat het geestelijk ware de macht heeft krachtens het goede zie de nrs. 3563, 4931, 5623, 6344, 6423.

Dat de vleugels de geestelijke waarheden of de waarheden van het geloof zijn, die de macht hebben krachtens het goede, blijkt uit plaatsen elders in het Woord, daarom worden met vleugels wanneer die aan het Goddelijke worden toegekend, het Goddelijk ware aangeduid, dat de almacht heeft, evenals waar zij aan de cherubim worden toegekend, waarmee de voorzienigheid van de Heer wordt aangeduid, zoals bij Ezechiël: ‘Iedere cherub had vier aangezichten en eenieder vier vleugelen; hun vleugelen waren opgericht, de een tot de ander; eenieder had vleugelen die hun lichamen bedekten. Ik hoorde het geluid van de vleugelen evenals het geluid van grote wateren, zoals de stem van Schaddai; wanneer zij gingen, de stem des gedreuns zoals de stem van een legerkamp; wanneer zij stonden, lieten zij hun vleugelen neder. Ik hoorde de stem van hun vleugelen, die elkaar kusten, de een de ander en de stem van de raderen naast die. De stem van de vleugelen van de cherubim werd gehoord tot aan de uiterlijke voorhof, zoals de stem van God Schaddai. De gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen’, (Ezechiël 1:4,6,23,24; 3:13; 10:5,21).

Dat de vleugelen hier het Goddelijk Ware zijn, staat vast uit de afzonderlijke dingen van de beschrijving, zowel hieruit dat de vleugelen waren opgericht de een tot de ander, als daaruit dat zij de lichamen bedekten en ook dat hun geluid werd gehoord zoals het geluid van grote wateren, zoals de stem der raderen en zoals de stem van Schaddai en eveneens dat de gelijkenis van mensenhanden onder hun vleugels was.

Dat de vleugelen waren opgericht de een tot de ander, beeldde de vergezelschapping uit van alle dingen in het Goddelijke; dat zij de lichamen bedekten, betekende dat het Goddelijk Ware het Goddelijk Goede bedekte waaruit dat voortgaat; het Goddelijk Goede immers is de vlam en het Goddelijk Ware is het licht daaruit, dit omgeeft het en bedekt het zo rondom; de vlam zelf verschijnt niet in de hemel, maar slechts het licht waarin de vlam is, die zoals warmte, die de liefde is, wordt waargenomen.

Dat het geluid werd gehoord zoals het geluid van grote wateren, betekent de hoedanigheid van het Goddelijk Ware in de hemel, eender de stem ervan zoals de stem der raderen en zoals de stem van Schaddai, want aan het Goddelijk Ware worden geluid en stem toegekend; daarom wordt er gezegd de stem van grote wateren, omdat de wateren waarheden zijn, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8137, 8138, 8568; en verder de stem der raderen, omdat de raderen de waarheden van de leerstellingen zijn, hierdoor, dat de wagens de leren van het ware zijn, nrs. 5321, 5945, 8146, 8148, 8215; en ook de stem van God Schaddai, omdat God Schaddai het ware is dat berispt in de verzoekingen en daarna vertroost, nrs. 1992, 4572, 5628; de gelijkenis van mensenhanden onder de vleugelen, betekende de almacht, die het Goddelijk Ware heeft, omdat de handen de macht zijn en in de hoogste zin de almacht, wanneer zij aan de Heer worden toegekend.

Hieruit kan vaststaan wat werd uitgebeeld met de vleugelen van de cherubim die over het verzoendeksel waren dat op de Ark van het verbond was en dat zij omhoog uitgebreid waren en het verzoendeksel bedeketen, (Exodus 25:20); en verder wat de cherubim uitbeeldden op de gordijnen van de tabernakel en op de voorhang; en eveneens in de tempel van Salomo; eender wat rondom het nieuwe huis, waarover bij, (Ezechiël 41:18-20); evenzo wat wordt aangeduid met de vier dieren rondom de troon, waarvan eenieder ‘voor zich zes vleugelen rondom had’, (Apocalyps 4:8); en wat met de serafim staande bovenop de troon ‘waarvan eenieder zes vleugelen had’, (Jesaja 6:1,2).

Dat de vleugels in de innerlijke zin de geestelijke waarheden of de waarheden van het geloof zijn, staat vast bij Ezechiël: ‘Zo zei de Heer Jehovih: Een grote arend, groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van vederen, die borduursel had, kwam op de Libanon en nam een takje van een ceder, bracht het af in een land van koophandel; daarop nam hij van het zaad des lands en zette het in een zaadakker; hij nam het tot vele wateren; het sproot uit en werd tot een weelderige wijnstok. En er was een andere arend, groot van vleugelen en vol van vederen, tot welke, ziet, de wijnstok zijn wortelen toevoegde en zijn ranken zond hij tot hem uit, in een goed veld, bij vele wateren; hij was geplant om tak te maken en om vrucht te dragen, opdat hij zou zijn tot een wijnstok der grootsheid’, (Ezechiël 17:1-8).

Deze profetische tekst beschrijft de instauratie van de geestelijke Kerk door de Heer; de arend is daar het geloof; groot van vleugelen en lang van vlerken zijn de waarheden van het geloof; het borduursel is het wetenschappelijke; de groei daaruit wordt beschreven met het takje van de ceder uit de Libanon, met het land van koophandel, het zaad des lands in een zaadakker, tot grote wateren; de Kerk zelf daaruit is de wijnstok.

Dat de wijnstok de geestelijke Kerk is, zie de nrs. 1069, 5113; en dat het de uiterlijke Kerk is, nr. 6375; maar dat de wijnstok der grootsheid, die van de andere arend was, de innerlijke Kerk is, nr. 6376; want het uiterlijk van de Kerk wordt met de ene arend beschreven en haar innerlijke met de andere; daarna wordt bij de profeet daar beschreven hoe die bij de Ouden geïnstaureerde Kerk werd verdraaid bij de Joden.

Eender wordt met de vleugelen het ware van het geloof aangeduid bij David: ‘Al lag gij tussen de rijen, de vleugelen van een duif, overdekt met zilver en haar vlerken van groenglanzend goud’, (Psalm 68:14); de vleugels van de duif zijn de waarheden van het geloof; dat de duif het geloof is, zie nr. 870; daarvan wordt gezegd dat zij met zilver zijn overdekt, omdat het zilver het ware uit het goede is, nrs. 1551, 2954, 5658, 6914, 6917, 7999.

Dat de vleugelen het Goddelijk Ware zijn, staat ook vast uit de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Die Jehovah verwachten, worden vernieuwd in sterkte, zij klimmen op met een vleugel zoals de arenden’, (Jesaja 40:31).

Bij David: ‘God reed op een cherub en vloog, Hij werd gevoerd op de vleugelen des winds’, (Psalm 19:11; 104:3; daar wordt gehandeld over het Goddelijk Ware en Zijn macht.

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal u bedekken onder Zijn vleugel en onder Zijn vleugelen zult gij vertrouwen; rondas en beukelaar is de waarheid’, (Psalm 91:4); bedekt worden door de vleugel van Jehovah en onder Zijn vleugelen vertrouwen, staat voor de bescherming en het vertrouwen, welke van het geloof zijn; evenzo ‘verborgen worden onder de schaduw der vleugelen Gods’, (Psalm 17:8); ‘in de schaduw Zijner vleugelen vertrouwen’, (Psalm 36:8; 57:2; 61:5).

‘In de schaduw Zijner vleugelen zingen’, (Psalm 63:8).

Zoals de meeste dingen ook een tegengestelde zin hebben, dus eveneens de vleugelen, in welke zin de vleugelen dan de valsheden betekenen, zoals bij Johannes: ‘Uit de rook van de put des afgronds gingen sprinkhanen uit en de stem van hun vleugelen was zoals de stem van vele paarden, rennende tot de oorlog’, (Openbaring.9:2,9); daar zijn de vleugelen de valsheden die strijden tegen het ware, want de sprinkhaan is het valse in uitersten, nr. 7643.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8215

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

8215. En Hij bewoog het rad van zijn wagens heen; dat dit betekent de macht om de valsheden binnen te brengen, is weggenomen, staat vast uit de betekenis van heenbewegen, namelijk wegnemen; uit de betekenis van het rad, namelijk de macht van voortgaan, waarover hierna; uit de betekenis van de wagens van farao, namelijk de leerstellingen van het valse, nrs. 8146, 8148, dus de valsheden.

Wat het rad in de echte zin betekent, kan vaststaan uit de betekenis van de wagen; de wagens waren van tweeërlei geslacht: er waren wagens waarmee de koopwaar werd vervoerd en er waren wagens waarmee zij strijd voerden; met de wagens voor de koopwaar, werden de leerstellingen van het ware aangeduid en in de tegengestelde zin de leerstellingen van het valse; maar met de wagens waarmee zij streden, werden eveneens de leerstellingen in de ene en de andere zin aangeduid, maar strijdend, dus de waarheden zelf en de valsheden zelf, toegerust tot de gevechten.

Daaruit kan vaststaan wat er wordt aangeduid met het wagenrad, namelijk de macht van het voortgaan, hier van de valsheden binnen te brengen en dus tegen de waarheden te strijden; omdat deze macht van het verstandelijk deel van de mens is, wordt vandaar met het rad eveneens het verstandelijke aangeduid van die zaken die van de leerstellingen zijn.

In het andere leven verschijnen vele malen wagens beladen met koopwaar van verschillend geslacht; deze wagens zijn ongelijk van vorm en omvang; wanneer die verschijnen worden waarheden in hun samenvatting aangeduid of de leerstellingen, die als het ware de ontvangers van het ware zijn en met de koopwaar worden de erkentenissen van verschillend nut aangeduid; deze uitbeeldingen verschijnen wanneer in de hemel bij de engelen een gesprek plaatsvindt over de leren; hun gesprek immers vertoont zich, omdat het niet begrepen kan worden door degenen die beneden zijn, op uitbeeldende wijze en aan sommigen door wagens, zoals gezegd, waarin dan alle en de afzonderlijke dingen van het gesprek zich in een vorm voor de ogen vertonen, daarom kunnen in één ogenblik de onderwerpen die het gesprek bevat begrepen en gezien worden, sommige in de vorm van een wagen, sommige in zijn samenvoeging, anderen in zijn kleur of in zijn wielen, sommige in de paarden die hem trekken en sommigen in de koopwaar die de wagen vervoert.

Het is vanuit deze uitbeeldingen dat de wagens in het Woord de leerstellingen betekenen.

Daaruit kan men enigermate zien, dat met het rad of het wiel van de wagens de macht wordt aangeduid die van het verstandelijke is; want zoals de wagen zijn beweging en voortgang heeft door de wielen, zo hebben de waarheden die van de leerstellingen zijn, hun voortgang door het verstandelijke.

Dit wordt eveneens aangeduid met de raderen bij Jesaja: ‘Wiens pijlen scherp zijn en alle bogen gespannen; de hoeven van zijn paarden worden geacht zoals steenrotsen, zijn raderen zoals een wervelwind’, (Jesaja 5:28), waar gehandeld wordt over de verwoester van het ware; de pijlen zijn de valsheden en de boog de leer van het valse, nrs. 2686, 2709; de hoeven van de paarden zijn de zinlijke wetenschappen uit het verdraaide verstandelijke, nr. 7729; de raderen zijn de machten om de waarheden te verdraaien en te vernietigen, zoals een stormwind.

Bij Ezechiël: ‘Ik zag de levende wezens aan, toen, één rad op de aarde bij de levende wezens naar de vier aangezichten ervan; de aanblik van de raderen en hun werk was zoals de gedaante van Tarsis en die vier hadden dezelfde gelijkenis. Daartoe was hun aanblik en hun werk alsof het was een rad in het midden van een rad; op hun vier vierkanten waarheen zij gingen, gingen zij; zij keerden zich niet om wanneer zij gingen; hun velgen en zij hadden hoogte en zij hadden vrees; daartoe waren hun velgen vol ogen rondom voor die vier; dus wanneer de levende wezens gingen, gingen de raderen bij die; de geest van het levende wezen was in de raderen’, (Ezechiël 1:15-21; 10:9-14).

Met de vier levende wezens, die cherubs waren, wordt de voorzienigheid van de Heer aangeduid, nr. 308; met de raderen het Goddelijk inzicht of het vooruitzien; vandaar wordt er gezegd dat de raderen gingen tegelijk met de levende wezens en dat hun velgen vol ogen waren en verder dat de geest van het levende wezen daarin was, dat wil zeggen, het ware van de wijsheid.

Bij Daniël: ‘Ik was ziende, totdat tronen werden voortgeworpen en de Oude van dagen zich zette; Zijn kleed was wit zoals sneeuw, het haar op Zijn hoofd zoals reine wol, Zijn troon vlammen van vuur, Zijn raderen brandend vuur’, (Daniël 7:9); de Oude van dagen is daar de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede; de voortgeworpen tronen zijn de valsheden; Zijn kleed is het Goddelijk Ware in de uiterlijke vorm; het haar van het hoofd is het Goddelijk Goede in de uiterlijke vorm; Zijn troon is de hemel en de Kerk; de raderen zijn de dingen die van de wijsheid en van het inzicht zijn, dus de Goddelijke waarheden; het brandend vuur zijn de dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn.

Onder de tien stellingen rondom de tempel van Salomo waren eveneens ‘raderen van brons, het werk der raderen was zoals het werk van een wagenrad, hun handen en hun ruggen en hun randen en hun spaken, waren alle gegoten’, (1 Koningen 7:30-33); met die stellingen of grondvesten werden de ontvangers van het ware aangeduid, waardoor de mens wordt gezuiverd en wederverwekt; met de raderen de verstandelijke machten, waardoor er voortgang is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl