Aus Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #330

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 853  
  

330. Er werd gezegd, dat naarmate de mens het kwade schuwt, hij het goede wil. Dit komt omdat het kwade en het goede aan elkaar zijn tegenovergesteld. Want het kwade komt uit de hel en het goede uit de hemel. Naarmate daarom de hel, dat wil zeggen, het kwade verwijderd wordt, nadert de hemel en beoogt de mens het goede. Dat dit zo is, blijkt duidelijk uit acht geboden van de Decaloog, wanneer men ze als volgt beschouwt:

(1) Zover men niet andere goden vereert, vereert men de ware God.

(2) Zover men de naam van God niet ijdel gebruikt, heeft men lief wat uit God is.

(3) Zover men niet doden, noch uit haat en wraak handelen wil, wenst men de naaste het goede toe.

(4) Zover men niet wil echtbreken, wil men kuis met de partner leven.

(5) Zover men niet wil stelen, streeft men naar oprechtheid.

(6) Zover men niet vals getuigen wil, wil men waarheden denken en spreken.

(7) Zover men niet begeert wat van de naaste is, wil men dat het de naaste uit het zijne goed gaat.

Hieruit blijkt dat de geboden van de Decaloog alle dingen bevatten, die behoren tot de liefde tot God en tot de liefde jegens de naaste. Daarom zegt Paulus:

‘Wie de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Want de geboden: gij zult geen overspel plegen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord samengevat: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf. De naastenliefde doet de naaste geen kwaad; zo is dan de naastenliefde de vervulling van de wet’, (Romeinen 13:8, 9, 10).

Hieraan zijn twee canons toe te voegen, die de Nieuwe Kerk van dienst zullen zijn: Niemand kan uit zichzelf de boosheden als zonden schuwen en goede handelingen doen, die voor God goed zijn. Maar zover men het kwade als zonde schuwt, doet men de goedheden niet uit zichzelf, maar uit de Heer. De mens moet het kwade als zonde schuwen en daartegen strijden als uit zichzelf. Indien men boosheden schuwt uit welke andere oorzaak ook, dan omdat het zonden zijn, schuwt hij ze niet, maar zorgt alleen dat zij niet voor de wereld verschijnen.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Aus Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #455

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 853  
  

455. Van welke aard echter de boze mens is naar zijn innerlijke mens en van welke aard de goede mens naar de zijne, kan men zien in de volgende korte beschrijving van hel en hemel, want de innerlijke mens bij de bozen is met de duivels in de hel verbonden, en bij de goede mens is deze verbonden met de engelen in de hemel. De hel is vanwege haar liefden in de verlustigingen van alle boosheden, dat wil zeggen, in de verlustigingen van haat, wraak, moord, plundering, diefstal, in de verlustigingen van beschimping en lastering en van de loochening van God en de ontwijding van het Woord. Deze dingen liggen verborgen in de begeerten, waarover de mens niet nadenkt; door deze verlustigingen ontbranden zij als aangestoken toortsen; zij zijn het, die in het Woord onder het helse vuur worden verstaan. De verlustigingen van de hemel daarentegen zijn de verlustigingen van de liefde jegens de naaste en van de liefde tot God. Aangezien de verlustigingen van de hel tegenovergesteld zijn aan die van de hemel, is er een grote tussenruimte tussen, waarin van boven de verlustigingen van de hemel invloeien en van onderen de verlustigingen van de hel. In het midden van deze tussenruimte is de mens zolang hij in de wereld leeft, opdat hij in het evenwicht is, en zo dus in de vrije staat om zich naar de hemel of naar de hel te wenden. Het is deze tussenruimte, die wordt verstaan onder de grote kloof, die er is tussen hen die in de hemel zijn en hen die in de hel zijn, (Lucas 16:26). Hieruit kan blijken, van welke aard de vriendschap is van de liefde tussen de bozen, namelijk, dat zij ten aanzien van de uitwendige mens een vertoon van zedelijkheid geeft in gebaren en gedragingen ten einde hun netten uit te spannen en uit te vissen waar de gelegenheid zich voordoet om de verlustigingen van hun liefden te genieten, waarvan hun innerlijke mens gloeit. Het is alleen de vrees voor de wet en vandaar voor hun goede naam en voor hun leven, die hen weerhoudt en hun daden belemmert. Vandaar is hun vriendschap als een spin in suiker, een adder in brood, een krokodillenjong in een honingkoek en een slang in het gras. Van dien aard is de vriendschap van de bozen met iedereen; maar tussen de bevestigde bozen, zoals tussen dieven, rovers en kapers is zij een vertrouwelijke, zolang zij eensgezind op buit loeren, want dan kussen zij elkaar als broers, verlustigen zich aan gelagen, zang en dans en zweren samen tot het verderf van anderen, niettemin beschouwt eenieder diep in zichzelf zijn makker zoals een vijand zijn vijand, en dit ziet de sluwe rover ook werkelijk in zijn makker en is op zijn hoede voor hem. Hieruit blijkt duidelijk dat er tussen zulke mensen geen vriendschap is, maar innerlijk verborgen haat.

455 [a]. Elk mens die zich niet openlijk met boosdoeners in betrekking gesteld en roverijen gepleegd heeft, maar een burgerlijk, zedelijk leven heeft geleid ter wille van verschillende nutten als einddoelen, maar toch de begeerten die in de innerlijke mens zijn, niet beteugeld heeft, kan geloven dat zijn vriendschap niet van dien aard is; maar dat zij toch in verschillende graden zo is bij allen die het geloof verwerpen en de heilige dingen van de Kerk verachten en die als van geen waarde voor hen, maar alleen voor het gemeen achten, is mij door tal van voorbeelden in de geestelijke wereld als zeker te weten gegeven. Bij sommigen van hen lagen de verlustigingen van de helse liefden verborgen als het vuur in smeulende houtblokken met schors overdekt; bij sommigen als vurige kolen onder as; bij sommigen als toortsen van was die ontvlammen zodra ze bij het vuur gehouden worden; en bij sommigen weer anders. Van dien aard is elk mens die uit zijn hart de dingen heeft verworpen, die tot de godsdienst behoren; de innerlijke mens van zulke personen is in de hel en zolang zij in de wereld leven en dan vanwege de in uitwendige dingen afgebeelde zedelijkheid dit niet weten, erkennen zij geen anderen als hun naaste dan zichzelf en hun kinderen, en de overigen zien zij ňf met verachting aan en zijn dan als katten die de vogels in hun nesten belagen, ňf met haat, en zijn dan als wolven wanneer die honden zien die zij zouden willen verscheuren. Deze dingen weren aangevoerd opdat men zal weten, van welke aard de naastenliefde is in het tegenovergestelde.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Die Bibel

 

Johannes 14:23

Lernen

       

23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken.