3019. Dat de woorden ‘Abraham zei tot zijn knecht, de oudste van zijn huis’ de ordening en de invloeiing van de Heer betekenen in Zijn natuurlijke, hetgeen ‘de knecht, de oudste van het huis’ is, blijkt uit de betekenis van ‘zeggen’ hier, te weten bevelen, aangezien het tot een knecht is gericht; en aangezien er gehandeld wordt over de rangschikking van de dingen die in de natuurlijke mens zijn door het Goddelijke, betekent ‘zeggen’ ordenen en invloeien, want al wat gedaan wordt in de natuurlijke of uiterlijke mens, wordt geordend door de redelijke of innerlijke mens en vindt plaats door invloeiing. Dat ‘de knecht, de oudste van het huis’ het natuurlijke of de natuurlijke mens is, kan blijken uit de betekenis van de knecht, namelijk dat wat lager is en het hogere dient, of wat hetzelfde is, wat meer uiterlijk is en dient wat innerlijker is, zie de nrs. 2541, 2567. Alle dingen die tot de natuurlijke mens behoren, zoals wetenschappelijke dingen van elke soort, zijn niets anders dan dienstbare dingen, want zij zijn dienstbaar aan het redelijke, opdat dit evenwichtig kan denken en juist willen. Dat ‘de oudste van het huis’ de natuurlijk mens is, kan blijken uit wat hierna volgt.
Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #46
46. Het inwendige en het uitwendige waarover gehandeld is, is het inwendige en het uitwendige van de geest van de mensen. Zijn lichaam is slechts een daar overheen toegevoegd uitwendige waarin zij bestaan. Het lichaam immers handelt niets vanuit zichzelf, maar van uit zijn geest die daarin is. Men moet weten, dat de geest van de mensen na de losmaking uit het lichaam hetzelfde denkt en wil, en spreekt en doet. Denken en willen is zijn inwendige, en spreken en doen is zijn uitwendige. [zie hierover ook in het werk: ‘Hemel en Hel’, de nummers 234-245, 265-275, 432-444, 453-484]