Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2777
2777. Dat de woorden ‘op een van de bergen’ de Goddelijke liefde betekenen, blijkt uit de betekenis van de berg, namelijk de liefde, waarover nrs. 795, 796, 1430; hier de Goddelijke liefde, daar het betrekking heeft op de Heer; wat de aard van deze liefde is, zie de nrs. 1690, 1691 aan het einde, 1789, 1812, 1820, 2500, 2077, 2253, 2572. Daar het de Goddelijke liefde was, van waaruit de Heer in de verzoekingen streed en overwon en waardoor Hij Zich heiligde en verheerlijkte, wordt hier tot Abraham gezegd, dat hij Izaäk tot brandoffer zou offeren op een van de bergen in het land Moriah. Dit uitgebeelde gebeuren wordt daarmee verduidelijkt, dat door David een altaar en door Salomo de tempel werd gebouwd op de berg Moriah, nr. 2775; want het altaar, waarop de brandoffers en de slachtoffers geofferd werden, was het voornaamste uitbeeldende van de Heer en later werd het de tempel. Dat het altaar dit was, zie nr. 921 en het blijkt bij David:
‘Dat zij mij brengen tot de berg van uw heiligheid en tot Uw woningen, en dat ik inga tot Gods altaar, tot God, de blijdschap van mijn verheuging’, (Psalm 43:3, 4). Dat de tempel dit was, blijkt bij Johannes:
‘Jezus zei: Breekt deze tempel en in drie dagen zal Ik dezelve oprichten. Hij sprak van de tempel van Zijn lichaam’, (Johannes 2:19, 21).