Die Bibel

 

Genesis 3:24

Lernen

       

24 En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.

Aus Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #498

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 853  
  

498. Hieruit volgt dit besluit, dat de vrije keuze zelf in geestelijke dingen in alle volmaaktheid zetelt in de ziel van de mens, en dat zij van daaruit, als de ader in de bron, in zijn gemoed vloeit, in de beide delen daarvan, welke de wil en het verstand zijn, en door deze in de zinnen van het lichaam en in zijn woorden en handelingen. Want er zijn drie levensgraden bij de mens: de ziel, het gemoed en het zinnelijk lichaam. Al datgene wat in de hogere graad is, staat in volkomenheid boven datgene wat in de lagere graad is. Dit is het vrije van de mens, waardoor, waarin en waarmee de Heer aanwezig is in de mens en zonder ophouden aandringt op Zijn opneming zonder nochtans ooit het vrije te verwijderen en weg te nemen, aangezien zoals eerder gezegd werd, al wat niet uit het vrije door de mens in geestelijke dingen geschiedt, niet blijft. Daarom kan gezegd worden, dat dit vrije van de mens datgene is, waarin de Heer bij Hem in zijn ziel woont. Dat echter het doen van het boze in beide werelden, de geestelijke en de natuurlijke, door wetten is beperkt, aangezien anders nergens een gezelschap zou bestaan, is zonder verklaring duidelijk. Niettemin zal het worden toegelicht, dat zonder deze uitwendige banden niet alleen geen gezelschap zou bestaan, maar ook het gehele menselijke geslacht te gronde zou gaan. Want de mens is vervuld van twee liefden: de liefde tot overheersen over allen en de liefde tot het bezitten van de rijkdommen van allen. Deze liefden rennen, wanneer de teugels daaraan worden gevierd, tot in het oneindige voort. De erfboosheden waarin de mens wordt geboren, zijn hoofdzakelijk uit deze twee liefden voortgesproten; en ook de zonde van Adam was geen andere, dan dat hij gelijk God wilde worden, welk boze hem door de slang werd ingegoten, zoals men leest. Daarom wordt in de over hem uitgesproken vervloeking gezegd,

‘dat het land hem doorn en distel zal voortbrengen’, (Genesis 3:5, 18),

waaronder wordt verstaan al het boze en het daaruit voortvloeiende valse. Allen die zich aan deze liefden hebben overgeleverd, beschouwen zichzelf als het enige, waarin en ter wille waarvan de anderen zijn. Zulke mensen hebben geen erbarmen, geen ‘vreze Gods’, geen naastenliefde, en vandaar hebben zij onbarmhartigheid, onmenselijkheid en wreedheid, en duivelse begeerte en gretigheid om te plunderen en te roven, en bedrog en arglist in het uitvoeren daarvan. Dergelijke dingen zijn de beesten van de aarde niet aangeboren; deze doden en verslinden andere om geen andere reden, dan om hun buik te verzadigen en zich te beschermen. Daarom is de boze mens, naar die liefden beschouwd, onmenselijker, wreder en erger dan enig beest. Dat de mens van binnen van dien aard is, komt duidelijk uit bij woelingen tijdens oproer, waarbij de banden van de wet geslaakt zijn, en ook bij slachtingen en plunderingen, wanneer de vrijheid gegeven wordt om de woede op de overwonnenen en belegerden bot te vieren. Er is dan nauwelijks iemand die zich daarvan onthoudt, totdat de trommel het sein laat horen, daarmee op te houden. Hieruit blijkt duidelijk, dat wanneer geen vrees voor de door wetten opgelegde straffen de mensen weerhield, niet alleen de maatschappij maar het gehele menselijke geslacht vernietigd zou worden. Maar al dit kwaad wordt enig en alleen uit de weg geruimd door het ware gebruik van de vrije keuze in geestelijke dingen, welke daarin bestaat, zijn gemoed te richten op het denken over de staat van het leven na de dood.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.